ECLI:NL:CRVB:2023:1759

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 september 2023
Publicatiedatum
20 september 2023
Zaaknummer
22/3913 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 september 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uwv om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die voorheen als ijzerwerker in de scheepsbouw werkte, had zich op 29 maart 2019 ziekgemeld met lichamelijke klachten. Het Uwv weigerde op 4 februari 2021 zijn aanvraag voor een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant maakte bezwaar, maar het Uwv handhaafde zijn besluit. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij hoger beroep instelde.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 9 augustus 2023, waar appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. drs. ir. G.A.S. Maduro, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. J.H. van Riet. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant niet meer dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellant betwistte de medische beoordeling en stelde dat hij meer beperkingen had dan het Uwv had aangenomen. De Raad volgde dit standpunt niet en bevestigde de eerdere oordelen van de rechtbank en het Uwv.

De Raad concludeerde dat de FML van 17 januari 2021, opgesteld door de verzekeringsarts, correct was en dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, geschikt waren voor appellant. De Raad wees het verzoek om een onafhankelijke deskundige te benoemen af, omdat appellant onvoldoende bewijs had geleverd dat zijn medische situatie anders was dan vastgesteld. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, wat betekent dat appellant geen recht heeft op een WIA-uitkering en geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

22/3913 WIA
Datum uitspraak: 20 september 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
24 november 2022, 21/5995 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 4 februari 2021 heeft het Uwv geweigerd appellant een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 6 augustus 2021 (bestreden besluit) bij de weigering van de uitkering gebleven.
Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. drs. ir. G.A.S. Maduro, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 9 augustus 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Maduro. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.H. van Riet.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht aan appellant geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv aan appellant terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als ijzerwerker in de scheepsbouw voor gemiddeld 15,94 uur per week. Op 29 maart 2019 heeft hij zich ziekgemeld met lichamelijke klachten. Nadat appellant een aanvraag om een WIA-uitkering bij het Uwv had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 17 januari 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 4 februari 2021 geweigerd appellant met ingang van 26 maart 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
In de bezwaarfase heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzoek gedaan en een rapport opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank, samengevat, het volgende overwogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangegeven dat appellant niet voldoet aan de criteria van geen benutbare mogelijkheden. Het Uwv heeft daarom terecht een FML opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft volgens de rechtbank voldoende gemotiveerd waarom de FML van 17 januari 2021 tegemoetkomt aan de bij appellant vastgestelde medisch geobjectiveerde klachten en dat de in beroep overgelegde stukken geen reden vormen om meer beperkingen aan te nemen. Dat appellant last heeft van vaatproblemen en een herseninfarct heeft doorgemaakt op 30 oktober 2019 is meegewogen. De medische informatie die appellant op 24 oktober 2022 heeft ingediend, werpt hier geen ander licht op. De brief van de vaatchirurg, waarin volgens appellant staat dat er sprake is van een dusdanige vaatproblematiek dat hij pijn heeft aan zijn benen en niet of nauwelijks meer kan lopen, dateert van ruim na 26 maart 2021. In beginsel rechtvaardigt dat het vermoeden dat de in deze brief gerapporteerde medische feiten ook dateren van na 26 maart 2021. Dat zou anders kunnen zijn als uit deze gegevens blijkt dat de hierin gerapporteerde mate en ernst van de klachten ook al speelde op 26 maart 2021, maar dat is niet aannemelijk geworden. Vaststaat dat deze klachten, zoals deze qua mate en ernst speelden omstreeks 26 maart 2021, zijn benoemd en betrokken bij de medische beoordeling. Dat deze klachten door de verzekeringsartsen hiermee zijn onderschat, heeft appellant dus niet aannemelijk gemaakt. De overige medische informatie ziet op het herseninfarct van appellant en is betrokken bij de beoordeling. De rechtbank heeft gelet op het voorgaande geen reden om te twijfelen aan de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank wijst het verzoek om een onafhankelijke medisch deskundige te benoemen daarom af. Uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde medische beperkingen zoals verwoord in de FML van
17 januari 2021 ziet de rechtbank in wat appellant heeft aangevoerd geen reden om de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken.
Het hoger beroep van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij voert, net als in beroep, aan dat hij zowel fysiek als psychisch niet in staat is om te werken. Ter onderbouwing van zijn klachten heeft hij in beroep stukken overgelegd. Appellant verzoekt de Raad een onafhankelijk deskundige te benoemen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de WIA-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundige en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.4.
Appellant heeft in hoger beroep de gronden herhaald die ook al in beroep zijn aangevoerd en door de rechtbank zijn besproken. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die aan dit oordeel ten grondslag liggen, worden door de Raad onderschreven. Met de stukken die appellant in beroep heeft overgelegd, heeft hij onvoldoende twijfel doen ontstaan over de juistheid van de vaststelling van de belastbaarheid van appellant op de datum in geding. Dit betekent dat ook in hoger beroep geen aanleiding bestaat voor het benoemen van een deskundige.
Arbeidskundige beoordeling
4.5.
Met de rechtbank wordt overwogen dat, uitgaande van de juistheid van de FML van
17 januari 2021, de functies die door de arbeidsdeskundige aan de schatting ten grondslag zijn gelegd geschikt zijn voor appellant. De ter zitting aangevoerde, niet onderbouwde, stelling dat werkgevers appellant niet zullen aannemen, maakt dit niet anders. Uit de aard van de arbeidsongeschiktheidsschatting zoals hier aan de orde volgt dat wordt gekeken naar functies die een betrokkene – ondanks de medische beperkingen – in theorie nog zou kunnen vervullen en niet naar functies die in de praktijk kunnen worden verkregen. Dit is vaste rechtspraak. [1]

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 september 2023.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) A.L.K. Dagmar

Bijlage

Artikel 5 van de Wet WIA
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA
De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 27 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:188.