ECLI:NL:CRVB:2023:1764

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 september 2023
Publicatiedatum
21 september 2023
Zaaknummer
22/2601 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een IVA-uitkering op basis van niet-duurzame arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een IVA-uitkering toe te kennen, omdat de volledige arbeidsongeschiktheid niet duurzaam wordt geacht. Appellant, die voorheen als scheepvaartmeester werkte, heeft zich op 20 januari 2017 ziekgemeld met vermoeidheidsklachten. Het Uwv kende appellant op 29 november 2018 een loongerelateerde WGA-uitkering toe, maar na bezwaar en een ongegrond verklaard beroep bij de rechtbank, heeft appellant hoger beroep ingesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 9 augustus 2023, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. A. Staal, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. P. Nicolai. De ex-werkgever was ook betrokken in de procedure. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had geweigerd een IVA-uitkering toe te kennen, omdat de beperkingen van appellant niet duurzaam zijn. De Raad volgde de conclusie van de verzekeringsarts dat er een redelijke kans op verbetering van de belastbaarheid bestaat, en dat het behandelplan van het CVS ME Medisch Centrum mogelijkheden biedt voor verbetering. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat het standpunt van het Uwv kon worden gevolgd, en de Raad onderschreef dit oordeel. Het hoger beroep van appellant werd dan ook afgewezen, en de beslissing van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

22/2601 WIA
Datum uitspraak: 20 september 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
27 juni 2022, 19/2985 en 19/3183 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (ex-werkgever)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 29 november 2018 heeft het Uwv appellant met ingang van 18 januari 2019 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 14 juni 2019 (bestreden besluit) bij de toekenning van de WGA-uitkering gebleven.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. A. Staal, hoger beroep ingesteld. De ex-werkgever heeft als derde-belanghebbende meegedeeld als partij aan het geding te willen deelnemen. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Namens de ex-werkgever heeft [naam] , werkzaam bij [Naam B.V.] , een zienswijze ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 9 augustus 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Staal. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Nicolai. De ex-werkgever heeft zich laten vertegenwoordigen door de heer Wonnink.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een
IVA-uitkering toe te kennen, omdat de volledige arbeidsongeschiktheid niet duurzaam is. Volgens appellant zijn de beperkingen duurzaam. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd aan appellant per datum in geding een IVA-uitkering toe te kennen.
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als scheepvaartmeester voor gemiddeld 36 uur per week. Op 20 januari 2017 heeft hij zich ziekgemeld met vermoeidheidsklachten. Bij besluit van 29 november 2018 heeft het Uwv appellant na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van 18 januari 2019 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend. Na onderzoek door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld op 100%. Appellant is volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt.
1.2.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
2.1.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft een deskundige benoemd. De deskundige heeft op 28 januari 2021 aan de rechtbank gerapporteerd dat geen psychiatrische stoornis kan worden vastgesteld die de klachten van appellant kan verklaren. Omdat er geen psychiatrische stoornis is, zijn er ook geen psychiatrische behandelmogelijkheden.
2.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapportage van 13 juli 2021 gereageerd op de rapportage van de deskundige. De verzekeringsarts bezwaar en beroep volgt de conclusies van de deskundige maar blijft van mening dat geen sprake is van duurzaamheid van de beperkingen. Uitgaande van de diagnose ME/CVS is verbetering van de belastbaarheid niet uitgesloten omdat er een behandelplan is voor appellant, zoals blijkt uit de brief van het CVS ME Medisch Centrum van 6 mei 2019. Aangezien dat behandelplan is gericht op zowel verbetering van klachten/symptomen als ook op verbetering van activiteiten en conditie, verwacht de verzekeringsarts bezwaar en beroep een redelijk tot goede kans dat verbetering zal optreden. Verbetering van klachten/symptomen, activiteiten en conditie zal naar verwachting leiden tot verbetering van de rubrieken 4, 5 en 6 van de FML. Dat zal ook leiden tot verbetering van het mentale welbevinden en de mentale aanpassingsvaardigheid en hierdoor ook tot verbetering in de rubrieken 1 en 2 van de FML.
2.3.
De ex-werkgever heeft bij brief van 28 maart 2022 gereageerd op de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De ex-werkgever betoogt dat van de andere dan psychische klachten vermoeidheid het meest op de voorgrond staat. Voor die klachten heeft appellant al zeer veel onderzoeken gehad bij allerlei specialisten. Ook heeft appellant, vrijwel zonder effect, een revalidatietraject gevolgd. Het is daarom volgens de ex-werkgever niet realistisch om van eenzelfde soort traject nu wel allerlei verbeteringen te verwachten. De klachten van appellant zijn dus als duurzaam te beschouwen.
Uitspraak van de rechtbank
2.4.
De rechtbank is van oordeel dat het standpunt van het Uwv, dat verbetering van de arbeidsmogelijkheden niet is uitgesloten en dat een redelijk tot goede kans bestaat dat de arbeidsmogelijkheden van appellant zullen toenemen, kan worden gevolgd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft met juistheid gewezen op de in de brief van 6 mei 2019 van het CVS ME Centrum beschreven behandelplan, waarin naar voren komt dat verbetering door gerichte behandeling wel mogelijk wordt geacht. In de omstandigheid dat het Uwv zijn motivering heeft gewijzigd met betrekking tot de onderbouwing van het standpunt dat geen sprake is van duurzaamheid, heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit, onder toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, ongegrond verklaard en het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.
Het hoger beroep van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. In hoger beroep voert appellant, net als in beroep, aan dat hij recht heeft op een IVA-uitkering omdat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft onvoldoende gemotiveerd dat geen sprake is van duurzame beperkingen. Het behandelplan van het CVS ME Centrum is te algemeen en daaruit kan niet worden afgeleid dat dit zal leiden tot verbetering van de belastbaarheid. Appellant kampt al jaren met een chronisch progressieve moeheid en heeft eerder, zonder resultaat, een multidisciplinair traject doorlopen. Ook de behandelingen bij de huisarts, praktijkondersteuner en psychologen hadden geen resultaat.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om aan appellant geen
IVA-uitkering toe te kennen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Niet in geschil is dat appellant volledig arbeidsongeschikt is. Gelet op de door partijen ingenomen standpunten, ligt de vraag voor of de arbeidsongeschiktheid van appellant op de datum in geding, 18 januari 2019, moet worden geacht volledig en duurzaam te zijn, zodat appellant op grond van artikel 47 van de Wet WIA recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering.
4.4.
De Raad heeft in zijn uitspraak van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896, geoordeeld dat de verzekeringsarts zich een oordeel dient te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Hierbij moet hij een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn, voor zover die feiten en omstandigheden betrekking hebben op de medische situatie van de verzekerde op de datum in geding. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
4.5.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd en vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die aan dit oordeel ten grondslag liggen, worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.6.
Het behandelplan van het CVS ME Medisch Centrum is gericht op verbetering van de klachten en symptomen van appellant door medicatie, uitbreiding van activiteiten en, indien mogelijk, conditietraining. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van
13 juli 2021 concreet aangegeven op welke beoordelingspunten in de FML verbeteringen kunnen worden verwacht. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vermeld dat de behandeling bij het CVS ME Medisch Centrum ook het gebruik van medicatie omvat, dat niet onderdeel is geweest bij een eerdere behandeling. Appellant kan daarom niet worden gevolgd in zijn stelling dat er op de datum in geding geen behandelmogelijkheden waren die tot verbetering van zijn belastbaarheid zouden kunnen leiden. De omstandigheid dat de behandeling bij het CVS ME Medisch Centrum – achteraf bezien – niet heeft geleid tot een verbetering van de belastbaarheid en een verbetering volgens appellant op dit moment ook niet meer valt te verwachten, kan niet leiden tot een ander oordeel. De vraag die hier voorligt is of de arbeidsongeschiktheid van appellant op de datum in geding, 18 januari 2019, duurzaam moet worden geacht. Dit is, gelet op het voorgaande, niet het geval.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering om aan appellant per 18 januari 2019 een IVA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 september 2023.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) A.L.K. Dagmar

Bijlage

Artikel 4 van de Wet WIA
1. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
2. In het eerste lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
3. Onder duurzaam wordt mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Artikel 47, eerste lid, van de Wet WIA
Recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontstaat voor de verzekerde die ziek wordt indien: a. hij de wachttijd heeft doorlopen;
b. hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is; en
c. er op hem geen uitsluitingsgrond van toepassing is.