ECLI:NL:CRVB:2023:1813

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 september 2023
Publicatiedatum
29 september 2023
Zaaknummer
22/3784 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die voor het laatst als operator werkte, heeft zich op 25 juni 2015 ziekgemeld en ontving een loongerelateerde WGA-uitkering op basis van de Wet WIA. Na herbeoordelingen in 2018 en 2019 bleef zijn arbeidsongeschiktheid op 100% vastgesteld. Echter, na een herbeoordeling in 2021 concludeerde het Uwv dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van zijn uitkering per 12 augustus 2021. Appellant ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank Gelderland verklaarde het beroep ongegrond.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen en dat hij de geselecteerde functies niet kan vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat de conclusies van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige goed gemotiveerd waren. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies passend zijn, gezien de medische beoordeling. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de beëindiging van de WIA-uitkering bleef in stand.

Uitspraak

22/3784 WIA
Datum uitspraak: 27 september 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 26 oktober 2022, 22/135 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 11 juni 2021 heeft het Uwv de uitkering die appellant ontving op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) beëindigd. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 2 december 2021 (bestreden besluit) bij de beëindiging van de WIA-uitkering gebleven.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. M.I. Bal, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 6 september 2023. Voor appellant is verschenen mr. Bal. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J. Langius.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de WIA-uitkering per 12 augustus 2021 heeft beëindigd, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als operator voor 40 uur per week. Appellant heeft zich op 25 juni 2015 ziekgemeld. Hij ontving toen een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 22 juni 2017 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100% omdat appellant geen benutbare mogelijkheden had. De uitkering is na herkeuringen in 2018 en 2019 ongewijzigd voortgezet.
1.2.
In verband met een herbeoordeling heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts van het Uwv. Deze arts heeft een medische expertise aangevraagd bij psychiater N.J. de Mooij. De arts van het Uwv heeft vervolgens op basis van zijn eigen bevindingen en de conclusies van De Mooij vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 mei 2021. Een arbeidsdeskundige heeft voor appellant functies geselecteerd en berekend dat appellant 30,45% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft bij besluit van 11 juni 2021 vastgesteld dat appellant met ingang van 13 mei 2021 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is van mening dat appellant meer beperkingen heeft dan is opgenomen in de FML van 26 mei 2021 en heeft op 23 november 2021 een nieuwe FML opgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft een functie niet langer geschikt geacht en berekend dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant nu 34,16% bedraagt. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest. De primaire arts heeft, naast eigen onderzoek, ook een expertise laten verrichten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de FML, na eigen onderzoek, nader aangescherpt. De rapporten van de artsen van het Uwv zijn goed gemotiveerd en inzichtelijk. Wat appellant daar tegenover heeft gesteld, is onvoldoende om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Uitgaande van de juistheid van de FML van
23 november 2021 zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies passend.
Het hoger beroep van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit van het Uwv om de WIA-uitkering van appellant te beëindigen, in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.4.1.
Appellant heeft aangevoerd dat hij nog steeds volledig arbeidsongeschikt is. Psychiater De Mooij heeft de eerder gestelde diagnose van PTSS bevestigd. Zoals ook blijkt uit de expertise voldoet appellant aan alle voorwaarden van PTSS. Maar appellant kan zich niet verenigen met de conclusies van De Mooij met betrekking tot de ernst van de stoornis. Uit het onderzoek kan worden afgeleid dat er bij appellant sprake is van een onvermogen in het persoonlijk en sociaal functioneren, maar de beschouwingen van De Mooij ten aanzien van de depressieve stoornis zijn in het geheel niet te volgen. Feit is dat appellant al jaren last heeft van een depressieve stoornis. Appellant betwist tevens dat er geen sprake zou zijn van insomnia of hypersomnia.
Appellant overlegt ter onderbouwing van zijn standpunten medische informatie van zijn
neuropsychiater uit Albanië. Deze medische informatie dient er in ieder geval toe te leiden dat er ruimere beperkingen worden aangenomen met betrekking tot persoonlijk en sociaal functioneren. Tot slot merkt appellant op dat er ook onvoldoende beperkingen zijn aangenomen met betrekking tot zijn fysieke klachten. De verzekeringsarts heeft in bezwaar enkel aangegeven dat appellant moet kunnen afwisselen van houding. Appellant meent dat dit onvoldoende recht doet aan zijn situatie.
4.4.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De Raad volgt het oordeel van de rechtbank over de zorgvuldigheid en volledigheid van het medisch onderzoek. De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn in essentie een herhaling van de gronden van het beroep. Deze gronden zijn door de rechtbank voldoende besproken en de Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het medisch onderzoek door het Uwv volledig en zorgvuldig is geweest. De artsen van het Uwv hebben hun conclusies gebaseerd op dossierstudie, eigen onderzoeken en op het rapport van de door het Uwv ingeschakelde psychiater De Mooij. De Mooij heeft in zijn uitgebreide rapport zijn bevindingen deugdelijk gemotiveerd en onderbouwd. Ook heeft hij inzichtelijk gemaakt hoe hij tot zijn conclusies is gekomen. De brief van de neuropsychiater uit Albanië leidt niet tot een ander oordeel. Het is niet duidelijk hoe deze neuropsychiater tot zijn conclusies is gekomen. Niet gebleken is van een eigen onderzoek door de arts en er lijkt slechts sprake te zijn van een anamnestische weergave.
Nu appellant geen andere medische stukken heeft ingediend op grond waarvan getwijfeld kan worden aan de goed gemotiveerde conclusies van het Uwv, oordeelt de Raad dat de medische kant van de schatting juist is.
Arbeidskundige beoordeling
4.5.
Appellant heeft geen arbeidskundige gronden ingediend. De rechtbank wordt ook gevolgd in haar overweging dat uitgaande van de juistheid van de medische beoordeling de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht passend zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering in stand blijft.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 september 2023.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) E.X.R. Yi

Bijlage

Artikel 5 van de Wet WIA
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA
De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.