Uitspraak
6 april 2018 (bestreden besluit) bij de weigering van de uitkering gebleven.
OVERWEGINGEN
Inleiding
25 december 2014 heeft hij zich ziek gemeld. Nadat appellant een aanvraag om een
WIA-uitkering had ingediend, heeft het Uwv na onderzoek bij besluit van 23 mei 2017 geweigerd appellant met ingang van 22 december 2016 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. In het bestreden besluit heeft het Uwv dat standpunt gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
23 mei 2017 alsnog gegrond is verklaard en aan appellant met ingang van 22 december 2016 een IVA-uitkering op grond van de Wet WIA is toegekend. Appellant heeft te kennen gegeven dat hij zich kan verenigen met deze gewijzigde beslissing op bezwaar.
Het oordeel van de Raad
19 februari 2016. [2] Het Uwv wordt veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan appellant tot een bedrag van € 370,- (4/27 van € 2.500,-) en de Staat wordt veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan appellant tot een bedrag van € 2.130,- (23/27 van
€ 2.500,-).
BESLISSING
A.M. Korver als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2023.