ECLI:NL:CRVB:2023:1843
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 oktober 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uwv om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die voorheen als elektromonteur werkte, had zich op 3 april 2017 ziekgemeld met psychische klachten. Het Uwv weigerde op 22 december 2020 de WIA-uitkering, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat hij meer (medische) beperkingen had dan het Uwv had aangenomen, waardoor hij de geselecteerde functies niet kon vervullen. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 6 september 2023, waar appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. F.R.G. Keijzer, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. I.L.M. Dunselman. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering had toegekend, omdat appellant niet meer beperkingen had dan vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 24 november 2020. De Raad volgde de argumenten van appellant niet en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd gesteld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van het Uwv.
De Raad concludeerde dat de functies die aan de weigering ten grondslag lagen, medisch passend waren voor appellant. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen, wat betekent dat de weigering van de WIA-uitkering in stand blijft. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht werd niet teruggegeven.