In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante heeft zich op 7 mei 2019 ziek gemeld met blaasproblemen en heeft een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Het Uwv heeft haar arbeidsongeschiktheid in eerste instantie vastgesteld op 35,81%, maar na bezwaar is dit percentage verhoogd naar 46,98%. Appellante heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Appellante is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank en heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 7 september 2023 heeft appellante, bijgestaan door haar advocaat mr. drs.ir. G.A.S. Maduro, haar standpunt toegelicht. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. de Poel. Appellante stelt dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen en dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig is geweest.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht heeft vastgesteld op 46,98%. De Raad volgt de argumenten van appellante niet en oordeelt dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellante afdoende besproken en heeft terecht geen aanleiding gezien om een onafhankelijk deskundige te benoemen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af.
Appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven. De uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier, en is openbaar uitgesproken op 11 oktober 2023.