ECLI:NL:CRVB:2023:1873

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 oktober 2023
Publicatiedatum
11 oktober 2023
Zaaknummer
22/3075 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante door het Uwv en de bevestiging van de uitspraak van de rechtbank

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante heeft zich op 7 mei 2019 ziek gemeld met blaasproblemen en heeft een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Het Uwv heeft haar arbeidsongeschiktheid in eerste instantie vastgesteld op 35,81%, maar na bezwaar is dit percentage verhoogd naar 46,98%. Appellante heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Appellante is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank en heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 7 september 2023 heeft appellante, bijgestaan door haar advocaat mr. drs.ir. G.A.S. Maduro, haar standpunt toegelicht. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. de Poel. Appellante stelt dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen en dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig is geweest.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht heeft vastgesteld op 46,98%. De Raad volgt de argumenten van appellante niet en oordeelt dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellante afdoende besproken en heeft terecht geen aanleiding gezien om een onafhankelijk deskundige te benoemen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af.

Appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven. De uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier, en is openbaar uitgesproken op 11 oktober 2023.

Uitspraak

22/3075 WIA
Datum uitspraak: 11 oktober 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
18 augustus 2022, 21/6329 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 5 augustus 2021 heeft het Uwv aan appellante een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend en daarbij de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 35,81%. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt. Het Uwv heeft dit bezwaar met een besluit van 2 december 2021 (bestreden besluit) gegrond verklaard en daarbij de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 46,98%.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. drs.ir. G.A.S. Maduro, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 7 september 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Maduro. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. de Poel.

OVERWEGINGEN

Samenvatting
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 20 mei 2021 heeft vastgesteld op 46,98%. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid juist heeft vastgesteld.
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als helpende voor 45,44 uur per week. Op 7 mei 2019 heeft zij zich ziek gemeld met blaasproblemen. Nadat appellante een aanvraag om een WIA-uitkering had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 30 juni 2021. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 35,81%. Het Uwv heeft bij besluit van 5 augustus 2021 aan appellante met ingang van 20 mei 2021 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend.
1.2.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. Omdat een aantal geselecteerde functies voor appellante niet geschikt waren, is het arbeidsongeschiktheidspercentage gewijzigd naar 46,98%.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Wat appellante in beroep heeft aangevoerd, heeft de rechtbank geen reden gegeven het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onzorgvuldig en onjuist te houden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd dat appellante niet volledig en duurzaam arbeidsongeschiktheid is, omdat zij niet voldoet aan de daarvoor gestelde criteria. Wat betreft de lichamelijke klachten is meegewogen dat bij onderzoek aan het bewegingsapparaat van appellante weinig afwijkingen ten aanzien van functie en mobiliteit zijn gevonden. Wat betreft de psychische problematiek van appellante heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat bij psychisch onderzoek geen afwijkingen zijn vastgesteld ten aanzien van concentratie en aandacht. Het in beroep ingebrachte behandelplan van 22 juli 2022 van Stichting Sarya brengt geen verandering in deze conclusie, omdat dit niet ziet op de medische situatie van appellante op de datum in geding. Omdat de rechtbank geen twijfel heeft aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, heeft zij geen aanleiding gezien om een onafhankelijk deskundige te benoemen. De rechtbank heeft geen grond gezien voor het oordeel dat de belasting in de geselecteerde functies de mogelijkheden van appellante overschrijdt.
Het hoger beroep van appellante
3. Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig is geweest en dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en daarom recht heeft op een
IVA-uitkering. Appellante heeft al vanaf de datum in geding psychische problemen, waardoor zij haar aandacht en concentratie niet kan vasthouden bij de functies. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellante gewezen op behandelplan van Stichting Sarya. Appellante heeft de Raad verzocht een onafhankelijk deskundige te benoemen. Met betrekking tot de geduide functies heeft appellante gesteld dat deze voor haar niet geschikt zijn, omdat zij onder andere vanwege haar blaasklachten niet lang kan staan en zitten en omdat zij haar aandacht en concentratie niet kan vasthouden.
Het oordeel van de Raad
4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit tot vaststelling van de arbeidsongeschiktheid op 46,98% in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat zij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.3.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat zij in beroep naar voren heeft gebracht. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep getrokken conclusie. De rechtbank heeft de beroepsgronden afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. Appellante heeft haar stellingen in hoger beroep niet geconcretiseerd of onderbouwd. Omdat twijfel aan de medische beoordeling ontbreekt, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien over te gaan tot benoeming van een deskundige.
Arbeidskundige beoordeling
4.4.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn. De arbeidskundige gronden gaan uit van verdergaande medische beperkingen dan zijn aangenomen en slagen daarom niet.
Conclusie en gevolgen
5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op 46,98% in stand blijft.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2023.
(getekend) S. Wijna
(getekend) S.C. Scholten