ECLI:NL:CRVB:2023:1944

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 oktober 2023
Publicatiedatum
20 oktober 2023
Zaaknummer
21/3788 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaarschrift wegens termijnoverschrijding in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de niet-ontvankelijkheid van een bezwaarschrift dat door appellante is ingediend tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het college had op 5 februari 2020 aan appellante een maatwerkvoorziening verstrekt op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, maar het bezwaarschrift van appellante, dat op 16 april 2020 was ingediend, was buiten de wettelijke termijn van zes weken ingediend. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van 4 november 2020 ongegrond verklaard, omdat er geen verschoonbare termijnoverschrijding was vastgesteld. In hoger beroep heeft appellante haar eerdere gronden herhaald, maar de Raad heeft geoordeeld dat er geen nieuwe argumenten zijn aangevoerd die de rechtbank tot een ander oordeel hadden moeten brengen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21.3788 WMO15

Datum uitspraak: 20 oktober 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 september 2021, 20/4731 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. K. Wevers hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.2.
Het college heeft aan appellante naar aanleiding van haar aanvraag van 31 oktober 2019 bij besluit van 5 februari 2020 op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 de maatwerkvoorziening Voeren van een huishouden Plus verstrekt voor de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 oktober 2021, in de vorm van zorg in natura. In het besluit is weergegeven dat het ondersteuningsplan van 2 december 2019 onderdeel is van het besluit, en dat in dat ondersteuningsplan is beschreven hoe de resultaten worden bereikt.
1.3.
Bij besluit van 4 november 2020 heeft het college het hiertegen gemaakte bezwaar nietontvankelijk verklaard. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat het bezwaarschrift buiten de daarvoor geldende wettelijke termijn is ingediend en dat van een verschoonbare termijnoverschrijding geen sprake is.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van 4 november 2020 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe – samengevat weergegeven – overwogen dat het bezwaarschrift van 16 april 2020 na de wettelijke bezwaartermijn van zes weken is ingediend. De omvang en inhoud van de huishoudelijke ondersteuning was appellante bekend bij de ontvangst van het besluit van 5 februari 2020, gelet op het bij dat besluit gevoegde en door appellante voor gezien ondertekende ondersteuningsplan. Appellante is in januari 2020 op de hoogte gesteld van de omvang van de te verstrekken maatwerkvoorziening. Er is geen wijziging van de omvang van de verstrekte maatwerkvoorziening geweest na het besluit van 5 februari 2020. Van een verschoonbare termijnoverschrijding was geen sprake. Het college heeft het bezwaar daarom op de juiste gronden niet-ontvankelijk verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante haar beroepsgronden tegen het besluit van 4 november 2020 herhaald. Appellante is het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat het college terecht het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens een niet verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn van zes weken.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1.
Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. De Raad ziet geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen over de ontvankelijkheid van het bezwaar tegen het besluit van 5 februari 2020 dan dat van de rechtbank.
4.2.
Het hoger beroep slaagt daarom niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van S.S. Blok als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2023.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) S.S. Blok