ECLI:NL:CRVB:2023:1946

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 oktober 2023
Publicatiedatum
20 oktober 2023
Zaaknummer
21/2174 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaarschrift inzake maatwerkvoorziening WMO

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die het beroep ongegrond heeft verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 20 oktober 2023 uitspraak gedaan in de zaak met nummer 21/2174 WMO15. De zaak betreft een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, die aan appellante was verstrekt voor de periode van 12 augustus 2019 tot en met 23 februari 2020. Appellante had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, dat het bezwaar niet-ontvankelijk verklaarde omdat de wettelijke termijn van zes weken voor het indienen van een bezwaarschrift was overschreden. De rechtbank heeft deze beslissing bevestigd, waarbij zij oordeelde dat appellante haar bezwaarschrift te laat had ingediend en dat er geen verschoonbare termijnoverschrijding was.

In hoger beroep heeft appellante geen nieuwe gronden aangevoerd en heeft zij haar eerdere beroepsgronden herhaald. De Raad overweegt dat appellante gedurende langere tijd geen actie heeft ondernomen na de aanvang van de toegekende ondersteuning, zonder dat hiervoor een goede reden bestond. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van S.S. Blok als griffier, en is openbaar uitgesproken op 20 oktober 2023.

Uitspraak

21.2174 WMO15

Datum uitspraak: 20 oktober 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 29 april 2021, 20/3501 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. K. Wevers hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Het college heeft aan appellante bij besluit van 15 augustus 2019 op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 een maatwerkvoorziening voor het voeren van een huishouden verstrekt voor de periode van 12 augustus 2019 tot en met 23 februari 2020, in de vorm van zorg in natura.
1.2.
Bij besluit van 1 april 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante tegen het besluit van 15 augustus 2019 niet-ontvankelijk verklaard. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de wettelijke termijn van zes weken voor het indienen van een bezwaarschrift is overschreden. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is geen sprake.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift tegen het besluit van 15 augustus 2019 pas geruime tijd na 26 september 2019 is ingediend, te weten op 11 februari 2020. In de redenen die appellante daarvoor heeft gegeven, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om een uitzondering te maken op het uitgangspunt dat binnen de daarvoor geldende termijn bezwaar moet worden gemaakt tegen een besluit. De situatie van appellante is een andere dan die waarover de Raad op 18 oktober 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:3633) uitspraak heeft gedaan. Het college heeft de termijnoverschrijding op goede gronden niet verschoonbaar geacht.
3. In hoger beroep heeft appellante – samengevat – aangevoerd dat zij het niet eens is met het oordeel van de rechtbank en haar beroepsgronden herhaald.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1.
Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe gronden naar voren gebracht en/of gemotiveerd waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. De Raad ziet geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen over de ontvankelijkheid van het bezwaar tegen het besluit van 15 augustus 2019. Appellante heeft gedurende langere tijd geen actie ondernomen nadat met het verlenen van de toegekende ondersteuning een aanvang was gemaakt, zonder dat daarvoor een goede reden bestond. De Raad wijst in dit verband op zijn uitspraak van 5 oktober 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2156.
4.2.
Het hoger beroep slaagt daarom niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van S.S. Blok als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2023.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) S.S. Blok