ECLI:NL:CRVB:2023:1947

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 oktober 2023
Publicatiedatum
20 oktober 2023
Zaaknummer
22/1641 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaarschrift inzake maatwerkvoorziening WMO

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die op 4 april 2022 het beroep ongegrond verklaarde. Appellante had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Almere, dat op 29 oktober 2020 een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 had verstrekt. Dit besluit betrof een ondersteuningsarrangement voor de periode van 2 november 2020 tot en met 13 september 2021. Het college verklaarde het bezwaar van appellante op 29 maart 2021 niet-ontvankelijk, omdat de wettelijke termijn van zes weken voor het indienen van een bezwaarschrift was overschreden. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarbij werd overwogen dat appellante voldoende op de hoogte was van haar recht op huishoudelijke hulp en dat er geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding.

In hoger beroep herhaalde appellante grotendeels haar beroepsgronden. De Centrale Raad van Beroep onderschreef de overwegingen van de rechtbank en voegde hieraan toe dat de stelling van appellante over rechtsongelijkheid niet onderbouwd was. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

22.1641 WMO15

Datum uitspraak: 20 oktober 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 4 april 2022, 21/2115 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Almere (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. K. Wevers hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Het college heeft aan appellante bij besluit van 29 oktober 2020 op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 een maatwerkvoorziening in de vorm van het ondersteuningsarrangement Lichamelijke achteruitgang Pakket A (HH) verstrekt voor de periode van 2 november 2020 tot en met 13 september 2021, in de vorm van zorg in natura. In het besluit is verwezen naar het persoonlijk ondersteuningsplan. Daarbij is weergegeven dat dit plan onderdeel uitmaakt van het besluit en dat in dit plan de doelen van de ondersteuning en de daarbij behorende zorginzet in uren worden geconcretiseerd.
1.2.
Bij besluit van 29 maart 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de wettelijke termijn van zes weken voor het indienen van een bezwaarschrift is overschreden. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is geen sprake.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen, dat, anders dan in de situatie die is beschreven in de door appellante genoemde uitspraak van de Raad van 18 oktober 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3633, in het geval van appellante door het college is vastgesteld dat zij recht heeft op drie uur per week aan huishoudelijke hulp. Dit urenaantal is genoemd in het onlosmakelijk van het besluit van 29 oktober 2020 deel uitmakende en door appellante ondertekende persoonlijk ondersteuningsplan. In dat plan is ook genoemd welke werkzaamheden de huishoudelijke hulp gaat verrichten en wat de frequentie van die werkzaamheden is. Het was voor appellante voldoende duidelijk op hoeveel uren aan huishoudelijke hulp zij recht had. Het college heeft het op 23 februari 2021 ontvangen bezwaar daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard in verband met een niet verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn.
3. Appellante is het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat het college terecht het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens een niet verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn van zes weken.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1.
Appellante heeft in hoger beroep in grote lijnen haar beroepsgronden herhaald. De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak besproken. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank over deze beroepsgronden. Daaraan voegt de Raad het volgende toe.
4.2.
De stelling dat sprake is van rechtsongelijkheid, omdat de gemachtigde van appellante ook voor vele anderen te laat bezwaarschriften heeft ingediend waarbij wél is aangenomen dat sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding, treft alleen al geen doel, omdat deze stelling niet is onderbouwd.
4.3.
Het hoger beroep slaagt daarom niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van S.S. Blok als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2023.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) S.S. Blok