ECLI:NL:CRVB:2023:1950
Centrale Raad van Beroep
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Herhaalde verzoeken om toekenning nabestaandenuitkering en afwijzing door de Sociale verzekeringsbank
In deze zaak gaat het om herhaalde verzoeken van appellant om toekenning van een nabestaandenuitkering, die door de Sociale verzekeringsbank (Svb) zijn opgevat als verzoeken om herziening van een eerdere afwijzing. De oorspronkelijke afwijzing vond plaats op 18 februari 2013, waarbij de Svb stelde dat appellant ten tijde van het overlijden van zijn echtgenote op 4 oktober 2012 niet meer dan 45% arbeidsongeschikt was. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van appellant ongegrond verklaarde. Appellant had in januari 2019, februari 2021 en opnieuw op 30 augustus 2021 aanvragen ingediend, maar de Svb weigerde deze aanvragen te herzien, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de eerdere afwijzing konden onderbouwen.
De rechtbank oordeelde dat de Svb terecht had vastgesteld dat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die tot herziening van het eerdere besluit moesten leiden. Het medisch rapport van 19 september 2019 ondersteunde de claim van appellant niet, en de rechtbank vond dat de eerdere afwijzing niet onmiskenbaar onjuist was. Appellant stelde in hoger beroep dat hij recht had op een nabestaandenuitkering op basis van een medisch rapport uit Turkije, maar de Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en concludeerde dat de Svb geen onrechtmatig besluit had genomen. Daarom werd ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.