ECLI:NL:CRVB:2023:1973
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering en terugvordering van ZW-uitkering door het Uwv
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een Ziektewet (ZW) uitkering toe te kennen en de terugvordering van een eerder verstrekt bedrag. Appellant, die voor het laatst als verkoopmedewerker werkte, meldde zich ziek op 30 augustus 2020 met buikpijnklachten. Het Uwv concludeerde echter, na onderzoek door een verzekeringsarts bezwaar en beroep, dat deze klachten niet zodanig ernstig waren dat appellant zijn eigen werk niet kon verrichten. Het Uwv weigerde daarom de ZW-uitkering en vorderde een bedrag van € 4.592,49 terug. Appellant ging in beroep tegen deze besluiten, maar de rechtbank Gelderland verklaarde het beroep ongegrond. Appellant stelde hoger beroep in, waarbij hij aanvoerde dat zijn medische situatie op de datum in geding hem ongeschikt maakte voor zijn werk. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had gehandeld. De Raad oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts en dat appellant geen zelfstandige gronden had aangevoerd tegen de terugvordering van het voorschot op het ziekengeld. De beslissing van de rechtbank werd bevestigd, wat betekent dat de weigering van de ZW-uitkering en de terugvordering in stand blijven.