ECLI:NL:CRVB:2023:1993

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 oktober 2023
Publicatiedatum
1 november 2023
Zaaknummer
22/2115 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de WIA en de voortzetting van de WGA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 oktober 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv met betrekking tot zijn WGA-uitkering. Appellant, die als productiemedewerker A werkte, had zich op 30 maart 2018 ziek gemeld en ontving vanaf 27 maart 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering. Het Uwv had vastgesteld dat zijn arbeidsongeschiktheid op dat moment 44,03% was en had de uitkering niet gewijzigd na een melding van toegenomen klachten door appellant in april 2020. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat hij volledig arbeidsongeschikt was, onderbouwd door een brief van zijn bedrijfsarts en andere medische documenten.

De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was uitgevoerd. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd had waarom de eerdere conclusie van de bedrijfsarts niet kon worden gevolgd. De Raad bevestigde dat de arbeidsongeschiktheid van appellant sinds de beoordeling per 27 maart 2020 niet was gewijzigd en dat er geen reden was om een deskundige te benoemen.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep houdt in dat de WGA-uitkering van appellant per 24 april 2020 ongewijzigd blijft en dat er geen recht is op schadevergoeding of terugbetaling van griffierecht. De uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van griffier S.C. Scholten.

Uitspraak

22 2115 WIA

Datum uitspraak: 19 oktober 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 1 juni 2021, 21/2001 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[Werkgeefster] te [vestigingsplaats] (werkgeefster)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. F. Ergec, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Ergec. Het Uwv is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft bij werkgeefster gewerkt als productiemedewerker A voor gemiddeld ongeveer 36 uur per week. Op 30 maart 2018 heeft appellant zich ziek gemeld voor dit werk. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 27 maart 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid op basis van wat appellant nog verdient in zijn eigen aangepaste functie voor 20 uur per week vastgesteld op 44,03%. Appellant heeft geen bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.2.
Op 24 april 2020 heeft appellant zich bij het Uwv gemeld met toegenomen klachten. Daarbij heeft hij een spreekuurterugkoppeling van 2 juni 2020 van een bedrijfsarts gevoegd waarin staat vermeld dat appellant volledig arbeidsongeschikt is. Een verzekeringsarts heeft onderzoek verricht en informatie opgevraagd bij de huisarts. Na arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 24 augustus 2020 vastgesteld dat de arbeidsongeschiktheid van appellant niet is gewijzigd en de hoogte van de loongerelateerde WGA-uitkering daarom niet wijzigt.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 1 april 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 24 augustus 2020 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig geweest en is er geen aanleiding om te twijfelen aan de daaruit volgende conclusie. Daarbij heeft de rechtbank informatie van 23 juni 2021 van de bedrijfsarts betrokken aan wie de onder 1.2 genoemde bedrijfsarts de begeleiding van appellant per mei 2020 heeft overgedragen. Omdat de rechtbank geen twijfel heeft aan de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv, dat de belastbaarheid van appellant sinds de einde wachttijd beoordeling niet is gewijzigd, heeft zij onvoldoende reden gezien om een onafhankelijk deskundige in te schakelen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv de aan appellant toegekende WGA-uitkering terecht per 24 april 2020 ongewijzigd heeft voortgezet.
3.1.
Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft gesteld dat hij op de datum in geding volledig arbeidsongeschikt was. Appellant heeft aangevoerd dat het Uwv contact had moeten opnemen met de bedrijfsarts die hem tot mei 2020 heeft begeleid, omdat deze bedrijfsarts, nadat hij op juiste wijze kennis had genomen van de bij appellant bestaande psychische en lichamelijke klachten, duidelijk heeft gesteld dat appellant volledig arbeidsongeschikt is. Omdat deze bedrijfsarts sinds 1 juli 2020 niet meer werkzaam is voor werkgeefster, kan dit gebrek niet meer worden hersteld. Daarom heeft appellant de Raad verzocht om een onafhankelijk deskundige te benoemen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant een brief van 22 juni 2022 van S-GGZ Licht in Zicht ingezonden, waaruit volgens appellant blijkt dat hij uitbehandeld is en dat zijn klachten te complex zijn om door de specialistische GGZ verder behandeld te worden. Verder heeft appellant een brief van 7 juni 2023 van een arts van Qare ingebracht, waarin deze arts heeft verklaard dat appellant op dat moment geen benutbare mogelijkheden heeft.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht heeft bepaald dat zijn loongerelateerde WGA-uitkering per 24 april 2020 niet wijzigt.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest. Bij een wisseling van bedrijfsarts is het niet aan het Uwv om te zorgen voor een goede overdracht. Appellant heeft de begeleidende arbodienst benaderd, maar de bedrijfsarts die appellant vanaf mei 2020 is gaan begeleiden heeft geen duidelijkheid kunnen verschaffen over het standpunt van haar voorganger. Zij heeft toegelicht dat haar voorganger de begeleiding van appellant slechts in algemene termen met haar heeft besproken en niet is ingegaan op de separate beoordelingen. Daarbij ontbreken gegevens over het door de eerdere bedrijfsarts verrichte onderzoek en de onderzoeksresultaten waarop deze bedrijfsarts zich heeft gebaseerd.
4.4.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep getrokken conclusie dat de beperkingen van appellant sinds de daaraan voorafgaande beoordeling per 27 maart 2020 niet zijn gewijzigd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd waarom de conclusie van dezelfde bedrijfsarts in de brief van 2 juni 2020, inhoudende dat appellant toegenomen beperkingen heeft en volledig arbeidsongeschikt is, niet kan worden gevolgd. Daarbij is onder meer verwezen naar het behoorlijk actieve functioneren van appellant op zowel micro-, meso- als macro niveau.
4.5.
De in hoger beroep ingebrachte stukken leiden niet tot een ander oordeel. Uit de brief van 22 juni 2022 van GGZ Licht en Zicht blijkt dat in overleg met appellant is besloten geen vervolg te geven aan het behandeltraject, gelet op neuropsychologische klachten die appellant heeft gerapporteerd en omdat appellant het intaketraject als belastend heeft ervaren. Daargelaten dat hieruit niet kan worden opgemaakt dat appellant is uitbehandeld, blijkt uit deze brief in ieder geval niet dat zijn psychische beperkingen op de datum in geding, ruim twee jaar eerder, waren toegenomen. De terugkoppeling van een spreekuurcontact van de arts van Qare van 7 juni 2023, dat appellant geen benutbare mogelijkheden heeft, ziet ook niet op datum in geding en is bovendien niet onderbouwd.
4.6.
Omdat twijfel aan de medische beoordeling ontbreekt, bestaat er geen aanleiding over te gaan tot benoeming van een deskundige.
5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de (hoogte van de) loongerelateerde WGA-uitkering van appellant per 24 april 2020 niet wijzigt. Dit betekent ook dat er geen grond is voor toekenning van de gevraagde schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2023.
(getekend) S. Wijna
(getekend) S.C. Scholten