ECLI:NL:CRVB:2023:1993
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de WIA en de voortzetting van de WGA-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 oktober 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv met betrekking tot zijn WGA-uitkering. Appellant, die als productiemedewerker A werkte, had zich op 30 maart 2018 ziek gemeld en ontving vanaf 27 maart 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering. Het Uwv had vastgesteld dat zijn arbeidsongeschiktheid op dat moment 44,03% was en had de uitkering niet gewijzigd na een melding van toegenomen klachten door appellant in april 2020. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat hij volledig arbeidsongeschikt was, onderbouwd door een brief van zijn bedrijfsarts en andere medische documenten.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was uitgevoerd. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd had waarom de eerdere conclusie van de bedrijfsarts niet kon worden gevolgd. De Raad bevestigde dat de arbeidsongeschiktheid van appellant sinds de beoordeling per 27 maart 2020 niet was gewijzigd en dat er geen reden was om een deskundige te benoemen.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep houdt in dat de WGA-uitkering van appellant per 24 april 2020 ongewijzigd blijft en dat er geen recht is op schadevergoeding of terugbetaling van griffierecht. De uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van griffier S.C. Scholten.