ECLI:NL:CRVB:2023:20

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 januari 2023
Publicatiedatum
6 januari 2023
Zaaknummer
21 / 1704 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag maatwerkvoorziening opvang op basis van zelfredzaamheid en rechtmatig verblijf

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, een vrouw geboren in 1987, had samen met haar minderjarige kinderen een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had deze aanvraag afgewezen, omdat zij van mening was dat appellante voldoende zelfredzaam was om zelf in onderdak te voorzien.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het college onzorgvuldig onderzoek heeft verricht en dat zij niet zelfredzaam is. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat het college voldoende onderzoek heeft gedaan, onder andere door de GGD in te schakelen, en dat appellante in staat moet worden geacht zelf in onderdak voor haar en haar gezin te voorzien.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante rechtmatig verblijf heeft en inkomsten uit arbeid die boven de toepasselijke bijstandsnorm liggen. Dit betekent dat zij geacht wordt in haar noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien. De Raad heeft ook opgemerkt dat de Wmo 2015 niet bedoeld is om een oplossing te bieden voor de schaarste op de woningmarkt.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het hoger beroep van appellante afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21 1704 WMO15

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 april 2021, 20/2675 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 5 januari 2023

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. L. Veenman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren in 1987, heeft zich met haar minderjarige kinderen bij het college gemeld voor opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).
1.2.
Het college heeft bij besluit van 17 februari 2020, gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 1 april 2020 (bestreden besluit) de aanvraag van appellante om een maatwerkvoorziening opvang afgewezen. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellante niet voor een maatwerkvoorziening opvang in aanmerking komt, omdat zij voldoende zelfredzaam is.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college onzorgvuldig onderzoek heeft verricht. Appellante is niet zelfredzaam.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is de vraag of appellante in staat is zich te handhaven in de samenleving. Gelet op de hulpvraag van appellante houdt dat in dit geval concreet in dat beoordeeld moet worden of zij door problemen bij het zich handhaven in de samenleving niet in staat is zelf in onderdak voor haar en haar gezin te kunnen voorzien.
4.2.
De beroepsgrond dat het college hiernaar onvoldoende onderzoek heeft verricht, slaagt niet. De GGD heeft op 23 januari 2020 onderzoek verricht. Hierbij is onder meer aandacht besteed aan de hulpvraag, de geestelijke en lichamelijke gezondheid en de overige omstandigheden van appellante. Het college heeft hiermee in dit geval voldoende onderzoek verricht.
4.3.
Het standpunt van appellante dat zij niet in staat is zich te handhaven in de samenleving wordt niet gevolgd. Appellante moet in staat worden geacht zelf in onderdak voor haar en haar gezin te kunnen voorzien. Appellante heeft immers rechtmatig verblijf en heeft inkomsten uit arbeid boven de toepasselijke bijstandsnorm waarmee zij geacht wordt te kunnen voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan. Zij heeft tot de onder 1.1 genoemde melding zelf in onderdak voor haar en haar gezin kunnen voorzien. De stelling dat het appellante tot op heden nog niet is gelukt woonruimte te vinden, wijst er ook niet op dat appellante door problemen bij het zich handhaven in de samenleving niet zelf in onderdak voor haar en haar gezin kan voorzien. De Wmo 2015 is niet bedoeld om een oplossing te bieden voor schaarste op de woningmarkt.
4.4.
Gelet op het voorgaande heeft het college de aanvraag voor een maatwerkvoorziening opvang kunnen afwijzen.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van I. van der Hout als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2023.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) I. van der Hout