ECLI:NL:CRVB:2023:2038

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 november 2023
Publicatiedatum
7 november 2023
Zaaknummer
18/5116 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellant, die tot 31 juli 2006 werkzaam was bij de gemeente, had zich op 27 mei 2009 ziekgemeld met psychische klachten. Het Uwv beëindigde zijn WIA-uitkering per 27 september 2017, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.

De Raad heeft de medische beoordeling van het Uwv getoetst en een deskundige, dr. G.F. Koerselman, benoemd om de psychische en lichamelijke beperkingen van appellant te beoordelen. De deskundige concludeerde dat appellant op de datum in geding een aanpassingsstoornis had, maar geen ernstigere diagnoses zoals door de behandelend psychiater waren gesteld. De Raad oordeelde dat de conclusies van de deskundige overtuigend waren en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de FML die door het Uwv was opgesteld.

De Raad bevestigde dat de beëindiging van de WIA-uitkering op goede gronden was gebeurd en dat appellant in staat was de geselecteerde functies te verrichten. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen, en de rechtbank werd in haar oordeel bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18/5116 WIA
Datum uitspraak: 1 november 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
12 september 2018, 18/2503 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Küçükünal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
De Raad heeft het Uwv een vraagstelling verzonden. Hierop heeft het Uwv gereageerd en een nader stuk ingebracht. Appellant heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 26 oktober 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Küçükünal. Het Uwv heeft zich ter zitting niet laten vertegenwoordigen. Het onderzoek ter zitting is geschorst.
De Raad heeft het aan het Uwv tweemaal een vraagstelling verzonden. Het Uwv heeft op beide gereageerd en nadere stukken ingebracht.
Appellant heeft hierop gereageerd.
Het Uwv heeft een nader stuk ingebracht.
De Raad heeft dr. G.F. Koerselman, psychiater, benoemd als deskundige.
De deskundige heeft op 8 april 2023 een rapport uitgebracht. Partijen hebben hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 20 september 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Küçükünal. Het Uwv heeft zich ter zitting niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant werkte tot 31 juli 2006 als [naam functie] bij de gemeente
[naam gemeente]. Appellant heeft zich op 27 mei 2009 ziekgemeld met psychische klachten. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft appellant per 25 mei 2011 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Deze uitkering is met ingang van 11 augustus 2011 omgezet naar een WGA-loonaanvullingsuitkering.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling heeft een verzekeringsarts dossierstudie verricht en de door appellant op 16 maart 2017 ingevulde vragenlijst bestudeerd. De verzekeringsarts heeft geadviseerd hem op te roepen voor het spreekuur en een psychiater in te schakelen voor een expertise. Psychiater Van der Veer heeft vervolgens een expertise verricht en op 19 juli 2017 aan het Uwv gerapporteerd. Appellant heeft op 27 juni 2017 het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Deze arts heeft de belastbaarheid van appellant vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 24 juli 2017. Een arbeidsdeskundige heeft appellant daarop in staat geacht de geselecteerde functies productiemedewerker, wikkelaar en machinebediende kunststofverwerkende industrie te verrichten. Berekend is dat appellant per 24 juli 2017 22,77% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft vervolgens bij besluit van 26 juli 2017 de WIA-uitkering van appellant met ingang van 27 september 2017 beëindigd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Naar aanleiding van het bezwaar dat appellant tegen dit besluit heeft gemaakt, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep hem na de hoorzitting van 4 december 2017 op het spreekuur gezien. Deze arts heeft Van der Veer verzocht de door appellant ingebrachte medische stukken te beoordelen en aan te geven of deze aanleiding geven tot een ander oordeel. Van der Veer heeft op 8 januari 2018 gerapporteerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 22 januari 2018 een rapport opgesteld en de FML aangevuld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 6 maart 2018 geconcludeerd dat de geselecteerde functies onverminderd voor appellant geschikt zijn. Het Uwv heeft vervolgens bij besluit van 7 maart 2018 (het bestreden besluit) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 26 juli 2017 ongegrond verklaard.
1.4.
Appellant heeft op 20 september 2018 een herbeoordeling aangevraagd omdat zijn psychische gezondheid is verslechterd. Uit het rapport van de verzekeringsarts van
12 december 2018 blijkt dat uit informatie van de behandelaar is afgeleid dat appellant per 1 mei 2018 toegenomen psychische klachten heeft, die voortkomen uit de aandoeningen waarmee appellant eerder bekend was, en toegenomen arbeidsongeschiktheid is aangenomen. Het Uwv heeft appellant bij besluit van 20 maart 2019 in aanmerking gebracht voor een
WIA-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheidsklasse van 80-100%.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien te oordelen dat de beperkingen van appellant zijn onderschat. De medische informatie van de behandelend psychiater van 15 augustus 2018 heeft voor de rechtbank niet geleid tot twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, omdat het informatie is die ten tijde van het bezwaar al bekend was. Van der Veer heeft in zijn brief van 7 januari 2018 hierop gemotiveerd gereageerd. De informatie van de fysiotherapeut van 10 augustus 2018 en de huisarts van
7 augustus 2018 dateert van een jaar na de datum in geding en bevat geen argumenten dat de beperkingen van appellant zijn onderschat. Het rapport van de verzekeringsarts van 1 april 2011 ziet evenmin op de datum in geding. De rechtbank heeft ook uit de rest van het dossier niet kunnen afleiden dat de FML een onjuist beeld geeft van de beperkingen van appellant. Volgens de rechtbank heeft appellant geen medische stukken overgelegd die aanknopingspunten bieden voor het oordeel dat hij op de datum in geding meer beperkt is dan in de FML is vastgelegd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien een deskundige te benoemen. Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank geen reden gezien te twijfelen aan de geschiktheid van appellant voor de geselecteerde functies. Geconcludeerd is dat de WIA-uitkering van appellant terecht en op goede gronden met ingang van
27 september 2017 is beëindigd.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep zijn gronden van bezwaar en beroep gehandhaafd. Hij
houdt staande dat het Uwv zijn psychische beperkingen heeft onderschat en hij door zijn beperkingen niet in staat is de geselecteerde functies te verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
3.3.
De Raad heeft het Uwv na de zitting van 27 oktober 2020 verzocht toe te lichten wat het verschil is tussen de psychische belastbaarheid van appellant per 27 september 2017 en 1 mei 2018. Daarnaast is het Uwv verzocht in te gaan op de verschillen tussen de door de behandelaar en de door Van der Veer gestelde diagnoses. In de brief van 7 april 2021 heeft het Uwv toegelicht dat voornoemd verschil is gelegen in een toename van de behandelklachten per 1 mei 2018, zoals blijkt uit de informatie van behandelend psychiater Soylu. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 29 mei 2021 aanvullend toegelicht dat de psychische toestand van appellant is verslechterd in 2018 en dat is gekozen voor een arbitraire datum van 1 mei 2018. In het rapport van 4 maart 2022 is nader toegelicht dat de WIA-uitkering van appellant is beëindigd per 27 september 2017, omdat zijn conditie daartoe aanleiding gaf. Bij de melding van 24 september 2018 is een slechtere conditie geconstateerd dan in 2017, waarbij van 1 mei 2018 is uitgegaan. Deze verslechtering in 2018 heeft volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen terugwerkende kracht op de conditie van appellant in 2017.
3.4.
Gelet op de tussen partijen bestaande verschillen in inzicht over de vragen welke psychische beperkingen voor appellant op 27 september 2017 moeten worden vastgesteld, met name vanwege de verschillen tussen de door de behandelend psychiater en de door het Uwv ingeschakelde Van der Veer gestelde diagnoses, en of de toestand van appellant per
27 september 2017 en 1 mei 2018 in ernst verschilde, heeft de Raad psychiater Koerselman als deskundige benoemd.
3.5.
Koerselman heeft op 8 april 2018 gerapporteerd. De deskundige heeft bij appellant een aanpassingsstoornis met gemengde ontregeling van emoties en gedrag vastgesteld, die volgens hem ook op 27 september 2017 en 1 mei 2018 aanwezig was. De deskundige heeft zich kunnen vinden in de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op
22 januari 2018 opgestelde FML. De deskundige heeft geen aanknopingspunten gevonden dat appellant beperkt moet worden geacht ten aanzien van de duurbelasting. In het commentaar van appellant op het rapport heeft de deskundige geen aanleiding gezien tot aanpassing van zijn conclusies.
3.6.
Appellant heeft verzocht het deskundigenrapport buiten beschouwing te laten. De deskundige kan volgens hem niet worden gevolgd in zijn conclusies. Volgens appellant is de deskundige tijdens het onderzoek vooringenomen en bevooroordeeld geweest. De conclusies van de deskundige deugen om die reden al niet en het rapport is daarmee onzorgvuldig tot stand gekomen. Appellant stelt voorts dat sprake is van de door Soylu gestelde diagnoses: ernstige psychose, ernstige depressie, ernstige PTSS, ernstige dwangstoornis en een ernstige dissociatieve identiteitsstoornis. De door de deskundige en Van der Veer aangenomen aanpassingsstoornis komt niet tegemoet aan de ernst van zijn problematiek. De beperkingen in de FML, die op een aanpassingsstoornis zijn gebaseerd, zijn volgens appellant daarom onvoldoende.
3.7.
Het Uwv kan zich vinden in de conclusies van de deskundige. Volgens het Uwv is hiermee de juistheid van de FML bevestigd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is of het Uwv de psychische en lichamelijke beperkingen van appellant per
27 september 2017 juist heeft vastgesteld en appellant op basis daarvan terecht in staat heeft geacht de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te verrichten.
4.2.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter de conclusies van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor.
4.2.1.
Het rapport van de deskundige geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Alle beschikbare gegevens van de behandelaars van appellant, waaronder de informatie van Soylu, de ingeschakelde Van der Veer, en ook de informatie van de verzekeringsartsen van het Uwv, zijn kenbaar bij de beoordeling betrokken. Daarbij is van belang dat de deskundige appellant heeft gezien op een spreekuur, waarbij een uitgebreide anamnese is afgenomen, en in het deskundigenrapport de bevindingen daaruit nauwkeurig zijn weergegeven.
4.2.2.
Niet gebleken is dat de deskundige vooringenomen is, zoals appellant heeft gesteld. Dat de deskundige, zoals namens appellant ter zitting is toegelicht, in het rapport enkele tegenstrijdigheden bespreekt, wijst er op dat hij rekening heeft gehouden met verschillende scenario’s in de psychische gesteldheid van appellant en de mogelijke twijfels heeft gewogen. Hiermee is hij ingegaan op de door de Raad in de vraagstelling weergegeven tegenstellingen in de medische informatie in het dossier en heeft hij inzicht gegeven in hoe hij zelf tot de getrokken conclusies is gekomen. Dat geeft juist blijk van een zorgvuldige beoordeling en wijst niet op vooringenomenheid. De beroepsgrond van appellant slaagt niet.
4.2.3.
Er bestaat daarnaast geen aanleiding te twijfelen aan de conclusies van de deskundige. In het deskundigenrapport is voldoende inzichtelijk gemotiveerd hoe hij tot de conclusie is gekomen dat op de datum in geding sprake was van een aanpassingsstoornis met gemengde ontregeling van emoties en gedrag en geen sprake was van de door Soylu gestelde ernstiger diagnoses ernstige psychose, ernstige depressie, ernstige PTSS, ernstige dwangstoornis en een ernstige dissociatieve identiteitsstoornis. De deskundige heeft hiermee bovendien de inschatting van Van der Veer, dat sprake is van een aanpassingsstoornis, bevestigd. Nu de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich bij het opstellen van de FML van 22 januari 2018 heeft gebaseerd op een aanpassingsstoornis, heeft de deskundige zich kunnen vinden in deze FML. Omdat de conclusies van de deskundige overtuigend zijn en appellant geen medische stukken heeft ingebracht die hieraan doen twijfelen, bestaat er geen aanleiding hiervan af te wijken. Hiermee is de juistheid van de FML van 22 januari 2018 bevestigd.
4.2.4.
Dat het Uwv met ingang van 1 mei 2018 is uitgegaan van een verslechterde situatie en appellant per die datum in aanmerking heeft gebracht voor een volledige WIA-uitkering doet aan het voorgaande niet af. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze situatie al per de datum in geding van 27 september 2017 aanwezig was.
4.2.5.
Omdat de daarvoor noodzakelijke twijfel aan de medische beoordeling van het Uwv ontbreekt, bestaat er geen aanleiding voor het opnieuw inschakelen van een onafhankelijk medisch deskundige zoals namens appellant ter zitting is verzocht.
4.3.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen belastbaarheid van appellant.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt zijn. De overwegingen van de rechtbank worden onderschreven.
4.5.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van A.L K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 november 2023.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) A.L.K. Dagmar