Uitspraak
OVERWEGINGEN
1 juni 2020.
15 juni 2021 geen aanleiding geeft om meer beperkingen aan te nemen. De klachten waren al bekend en meegenomen in de beoordeling. Tevens is niet gebleken dat er op 1 juni 2020
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 november 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellant, die een uitkering ontving op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van zijn arbeidsongeschiktheid door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De mate van arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 45,21%, wat appellant betwistte. Hij stelde dat zijn psychische en lichamelijke beperkingen niet correct waren ingeschat en dat hij niet in staat was om enige vorm van arbeid te verrichten.
De rechtbank had eerder geoordeeld dat de medische beoordeling van het Uwv juist was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de geschiktheid van de geselecteerde functies. Appellant had in hoger beroep geen nieuwe medische informatie ingediend die zijn standpunt onderbouwde. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen reden was om de eerdere beslissing te herzien. Het verzoek van appellant om inschakeling van een onafhankelijk medisch deskundige werd afgewezen, evenals het verzoek om schadevergoeding.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 1 juni 2020 terecht had vastgesteld op 45,21%. De uitspraak werd gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van griffier A.L.K. Dagmar.