ECLI:NL:CRVB:2023:2056
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van ZW-uitkering op basis van geschiktheid voor eigen arbeid en medische onderbouwing
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante een Ziektewet (ZW)-uitkering toe te kennen. Appellante, die voorheen als verkoopster werkte, meldde zich op 7 september 2021 ziek met psychische klachten, terwijl zij op dat moment een uitkering op basis van de Werkloosheidswet ontving. Het Uwv concludeerde na onderzoek dat appellante geschikt was voor haar eigen werk en weigerde de ZW-uitkering. Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Gelderland verklaarde het beroep ongegrond, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd. Appellante stelde dat zij niet in staat was om haar werk te verrichten en dat er ten onrechte geen Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) was opgesteld. In hoger beroep herhaalde zij deze argumenten, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv terecht had gehandeld. De Raad bevestigde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling en dat appellante geen nieuwe medische informatie had ingediend ter ondersteuning van haar stelling dat zij ongeschikt was voor haar werk. De Raad concludeerde dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand bleef en dat appellante geen recht had op vergoeding van proceskosten of terugbetaling van griffierecht.