ECLI:NL:CRVB:2023:2092

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 november 2023
Publicatiedatum
13 november 2023
Zaaknummer
23/1119 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 november 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uwv om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die zich op 13 november 2018 ziekmeldde met psychische klachten, was van mening dat zij meer beperkingen had dan het Uwv had aangenomen. Het Uwv had vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de uitkering. De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging.

De Raad oordeelde dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering had toegekend. De medische beoordeling was zorgvuldig uitgevoerd en de informatie van psycholoog Bos, die in november 2021 sprak over PTSS, gaf geen aanleiding om te twijfelen aan de eerdere conclusies van het Uwv. De Raad concludeerde dat appellante in staat was om haar eigen werk te verrichten en dat er geen reden was om een deskundige te benoemen. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen, en de beslissing van het Uwv om de WIA-uitkering te weigeren bleef in stand. Appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht werd niet teruggegeven.

Uitspraak

23/1119 WIA
Datum uitspraak: 8 november 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 maart 2023, 22/3327 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 16 juli 2021 heeft het Uwv geweigerd appellante een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 23 juni 2022 (bestreden besluit) bij de weigering van de uitkering gebleven.
Appellante heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. R. Küçükünal, advocaat, hoger beroep ingesteld en een stuk ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 30 juni 2023 ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2023. Voor appellante is verschenen mr. Küçükünal. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. I.M. Veringmeier.
OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellante per 10 november 2020 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellante is van mening dat zij meer (medische) beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. Zij vindt dat zij als gevolg van haar beperkingen helemaal niet kan werken. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als algemeen medewerker voor 40 uur per week. Op 13 november 2018 heeft zij zich ziekgemeld met psychische klachten. Nadat appellante een aanvraag om een WIA-uitkering had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft op basis van eigen onderzoek en een opgevraagde psychiatrische expertise van 7 juni 2021, verricht door J.A.E.M. van Venrooij, psychiater, vastgesteld dat er sprake is van een aanpassingsstoornis, ongespecificeerd. De diagnose PTSS kon door de psychiater niet worden aangetoond of uitgesloten worden. Er werden bij de expertise geen aanwijzingen gevonden voor een ernstige psychiatrische stoornis. Appellante wordt aangewezen geacht op mentaal minder belastend werk. De 8 uur per dag, 40 uur per week mag niet overschreden worden vanwege behoefte aan structuur en appellante is aangewezen op werk zonder nachtdiensten en onregelmatige werktijden. Vanwege medicatiegebruik is appellante aangewezen op werk zonder verhoogd persoonlijk risico en is ze beperkt in het beroepsmatig chaufferen. Deze beperkingen zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst van 24 juni 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante in staat is om het laatst verrichte werk te doen. Het Uwv heeft daarom bij besluit van 16 juli 2021 geweigerd appellante met ingang van 10 november 2020 een WIA-uitkering toe te kennen.
1.2.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het psychisch onderzoek op voldoende zorgvuldige
wijze heeft plaatsgevonden. Hierbij heeft de rechtbank het van belang geacht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zelf de psychische klachten van appellante heeft onderzocht en dat de bevindingen overeenkwamen met die in de psychiatrische expertise.

Het hoger beroep van appellante

3. Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft aangevoerd dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar psychische beperkingen. Appellante is van mening dat zij als gevolg van haar psychische beperkingen niet kan deelnemen aan het arbeidsproces. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante informatie van een aanmelding bij GGZ Delfland van 7 maart 2023 aan de Raad gezonden. Ter zitting heeft appellante benadrukt dat het niet goed gaat, recent heeft de GGZ een opname voorgesteld maar dat wil appellante niet vanwege angst voor escalatie van de klachten. Volgens appellante was er op de datum in geding sprake van PTSS. Zij heeft gewezen op de informatie van psycholoog J.S. Bos die in november 2021 al spreekt over PTSS. Appellante kon vanwege de ernst van de klachten niet bij GGZ Delfland in zorg komen en ook toen werd een opname voorgesteld. Appellante heeft de Raad verzocht om een psychiater als deskundige te benoemen om duidelijkheid te krijgen over de psychische situatie op de datum in geding.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de WIA-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.4.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat zij in beroep naar voren heeft gebracht. Appellante is van mening dat er te weinig rekening is gehouden met haar beperkingen. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, worden onderschreven. Hier wordt het volgende aan toegevoegd.
4.5.
Appellante heeft in hoger beroep gewezen op informatie van de GGZ Delfland van
7 maart 2023. In reactie hierop heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht opgemerkt dat deze informatie niet ziet op de datum in geding en dat uit deze informatie ook niet kan worden opgemaakt dat de inschatting van de belastbaarheid op de datum in geding niet juist is geweest. Uit de brief blijkt dat de bevindingen en conclusies betrekking hebben op het moment van intake, niet op de situatie per datum in geding die ruim 2 jaar daarvoor ligt.
4.6.
Ook de informatie van psycholoog Bos van 4 november 2021 geeft geen aanleiding voor twijfel aan de medische grondslag van het bestreden besluit. Deze informatie is niet gebaseerd op een onderzoek van appellante, maar op een (beeldbel)gesprek met haar zus. Het betreft een intakegesprek dat niet is gericht op de situatie van appellante op de datum in geding. De beroepsgrond dat de medische grondslag van het bestreden besluit niet juist is slaagt daarom niet.
4.7.
Omdat de daarvoor noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling ontbreekt, wordt het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen afgewezen.
4.8.
Uit de in hoger beroep ingebrachte informatie van GGZ Delfland kan worden afgeleid dat de klachten zijn toegenomen na de datum die nu ter beoordeling staat. Het is aan appellante om zich per latere datum bij het Uwv te melden in verband met een verslechterde gezondheidssituatie.
Arbeidskundige beoordeling
4.9.
Wat appellante heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor twijfel aan het standpunt van het Uwv dat appellante in staat is om haar eigen werk te verrichten.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellante een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van L.B. Vrugt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 november 2023.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) L.B. Vrugt

Bijlage

Artikel 5 van de Wet WIA
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA
De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.