ECLI:NL:CRVB:2023:2098

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 november 2023
Publicatiedatum
13 november 2023
Zaaknummer
23/869 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 november 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van haar WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die zich op 25 februari 2019 ziek meldde met fysieke en psychische klachten, had eerder een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv had haar aanvraag afgewezen omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht, gebaseerd op een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die op 4 februari 2021 was opgesteld. De verzekeringsarts had vastgesteld dat appellante niet in staat was haar eigen werk te verrichten, maar wel geschikt was voor andere functies, zoals assemblagemedewerker.

Tijdens de hoorzitting van 30 juli 2021 werd de FML aangepast, maar het Uwv handhaafde zijn eerdere besluit. In hoger beroep voerde appellante aan dat haar beperkingen waren onderschat en verzocht om de inschakeling van een deskundige. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de FML toereikend was en dat de geselecteerde functies geschikt waren voor appellante. De Raad onderschreef deze overwegingen en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

23/869 WIA
Datum uitspraak: 8 november 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
10 februari 2023, 21/4867 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.E. Stam, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingebracht.
Appellante heeft een nader stuk ingebracht. Het Uwv heeft daarop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Stam. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Roele.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante was werkzaam als recruitment consultant voor 37 uur per week. Zij heeft zich voor dit werk ziekgemeld op 25 februari 2019 met fysieke en psychische klachten. Het Uwv heeft appellante ziekengeld op grond van de Ziektewet verstrekt.
1.2. Appellante heeft een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Naar aanleiding daarvan heeft zij op 1 februari 2021 het spreekuur van een arts van het Uwv bezocht. Deze arts heeft de beperkingen van appellante vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 februari 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen arbeid te verrichten, maar wel de functies assemblagemedewerker besturingskasten en panelen, assemblage medewerker elektrotechnische producten en wikkelaar. Berekend is dat appellante 25,52% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft daarop bij besluit van 23 februari 2021 de aanvraag van appellante om een WIA-uitkering per 2 februari 2021 afgewezen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3. Naar aanleiding van het bezwaar van appellante tegen dat besluit is de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanwezig geweest bij de hoorzitting van 30 juli 2021, heeft de rug van appellante onderzocht en informatie van de psychiater van appellante bestudeerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien de FML op 30 juli 2021 aan te vullen met een beperking op trappenlopen en een verdergaande beperking op frequent buigen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 25 augustus 2021 geconcludeerd dat de geselecteerde functies onverminderd geschikt zijn voor appellante. Het Uwv heeft daarop bij besluit van 27 augustus 2021 (bestreden besluit) het bezwaar van appellante tegen het besluit van 23 februari 2021 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten. De rechtbank heeft evenmin aanleiding gezien te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen. De rechtbank heeft appellante niet gevolgd in haar standpunt dat haar lichamelijke en psychische beperkingen zijn onderschat. Volgens de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat de FML toereikend is voor de beperkingen van appellante. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien een deskundige in te schakelen. Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de functies voor appellante ongeschikt zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is gevolgd in de motivering van de geschiktheid van de functies voor appellante. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het Uwv terecht de WIA-aanvraag van appellante per 2 februari 2021 heeft afgewezen.
3.1. Appellante heeft in hoger beroep de gronden van beroep gehandhaafd. Ze houdt staande dat haar psychische en lichamelijke beperkingen zijn onderschat en zij niet in staat is de geselecteerde functies te verrichten. Appellante verzoekt om inschakeling van een deskundige.
3.2. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van de gronden die zij
bij de rechtbank heeft ingediend, en vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan.
4.2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen belastbaarheid van appellante. De rechtbank heeft voldoende gemotiveerd waarom die aanleiding niet is gezien. De overwegingen van de rechtbank worden onderschreven. In aanvulling daarop wordt als volgt overwogen.

Psychische beperkingen4.3.1. Ten aanzien van de psychische beperkingen is namens appellante ter zitting gesteld dat er weliswaar geen medische informatie van rond de datum in geding van 2 februari 2021 beschikbaar is, maar uit de in beroep ingebrachte informatie van de behandelend psychiater en psycholoog van 19 mei 2020, 17 juli 2020, 13 september 2021 en 15 februari 2022 wel een eenduidig beeld blijkt van persisterende depressieve stoornis/dysthyme stoornis, stemmingsklachten, vermoeidheid, ADHD en PTSS. Nu dit beeld over een langere tijd gelijk is, is het volgens appellante niet voorstelbaar dat deze problematiek op de datum in geding afwezig was. Zij vindt dat hierom aanvullende beperkingen moeten worden gesteld.

4.3.2. Geconstateerd wordt dat door het Uwv niet wordt betwist dat appellante op de datum in geding aan voornoemde problematiek leed. De verzekeringsartsen hebben aan de persisterende depressieve stoornis en de ADHD de beperkingen in de categorieën persoonlijk en sociaal functioneren verbonden die hierbij passen. Beperkingen zijn vastgesteld op voorspelbare werksituatie, niet of nauwelijks flexibel inspelen op sterk wisselende uitvoeringsomstandigheden en/of taakinhoud, namelijk aangewezen op structuur en regelmaat, zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen, zonder veelvuldige deadlines of productiepieken, geen hoog handelingstempo, emotionele problemen van anderen hanteren, omgaan met conflicten, weinig of geen rechtstreeks contact met klanten of patiënten of hulpbehoevenden, zonder leidinggevende aspecten en regelmaat in de werktijden. De door appellante voorgestane beperkingen op concentratie, vasthouden aandacht, herinneren, inzicht eigen volgen niet uit de door haar genoemde medische informatie. Daarbij is van belang dat uit het CBBS blijkt dat voor een beperking op deze items sprake moet zijn van een ernstige stoornis. Niet gebleken is dat hiervan sprake is geweest op de datum in geding. Appellante wordt daarom niet gevolgd in haar standpunt dat haar psychische beperkingen zijn onderschat.

Fysieke beperkingen, medicatie en urenbeperking4.4.1. Aan de fysieke klachten van appellante, die kunnen worden afgeleid uit de medische informatie in het dossier, zijn in de FML ook voldoende beperkingen verbonden. Niet onderbouwd is dat appellante aanvullend beperkt moet worden geacht. Daarbij wordt erop gewezen dat zowel de primaire arts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep lichamelijk onderzoek hebben verricht.

4.4.2.
Aan het door haar in hoger beroep ingebrachte MyoVision Report of Findings kan niet het gewicht worden ontleend dat zij wenst. Overwogen wordt dat het onderzoeksverslag is gericht op de toestand van appellante op 29 maart 2023, wat ruim na de datum in geding van
2 februari 2021 is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt daarnaast gevolgd in zijn reactie van 30 augustus 2023 dat uit het onderzoeksverslag blijkt dat bij appellante sprake is van verhoogde spierspanning over de gehele wervelkolom en dit een bevestiging is van wat al bekend is. Bij de beoordeling is de verzekeringsarts bezwaar en beroep ervan uitgegaan dat appellante rugklachten heeft die in relatie zijn gezien met fibromyalgie, een symptomencomplex dat gepaard gaat met verhoogde spierspanning. Uit het voorgaande volgt dat het MyoVision Report of Findings geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de beperkingen van appellante zijn onderschat.
4.4.3.
Uit het in hoger beroep ingebrachte medicatieoverzicht blijkt weliswaar dat de medicatie voor de pijnklachten (Tramadol) is verhoogd en voor de psychische klachten en slaapproblemen Diazepam is voorgeschreven, maar dit kan er niet toe leiden dat appellante op de datum in geding meer beperkt moet worden geacht. Beide middelen zijn na de datum in geding van 2 februari 2021 voorgeschreven: Tramadol vanaf 14 februari 2023 en Diazepam vanaf 18 april 2023.
4.4.4.
Ten aanzien van de door appellante gestelde urenbeperking wordt de primaire arts gevolgd in de conclusie dat op grond van de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid in verband met de vermoeidheid geen aanleiding bestaat een urenbeperking aan te nemen. De Standaard stelt drie indicaties voor het aannemen van een urenbeperking, te weten stoornis in de energiehuishouding, preventief of verminderde beschikbaarheid. Uit de medische informatie is niet gebleken van een situatie op grond waarvan een verdere urenbeperking kan worden aangenomen.
4.4.5.
Appellante heeft in hoger beroep verder geen medische informatie ingebracht die haar
standpunt onderbouwt dat haar beperkingen zijn onderschat. Wat zij ter zitting naar voren heeft gebracht is, hoewel begrijpelijk, daarvoor niet voldoende.
4.5.
Omdat de daarvoor vereiste twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling ontbreekt, bestaat er geen aanleiding een medisch deskundige in te schakelen.
4.6.
Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de
geselecteerde functies voor appellante geschikt zijn. De overwegingen van de rechtbank worden onderschreven.
4.7.
De overwegingen in 4.1 tot en met 4.6 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van L.B. Vrugt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 november 2023.
(getekend) I.M.J. Hillhorst-Hagen
(getekend) L.B. Vrugt