Uitspraak
28 oktober 2022, 22/896 en 22/898 (aangevallen uitspraken)
drs. J.C. van Beek.
OVERWEGINGEN
14 oktober 2021 onverminderd in staat is zijn arbeid te verrichten. Het Uwv heeft vervolgens bij besluit van 12 oktober 2021 vastgesteld dat appellant per 14 oktober 2021 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering, omdat hij niet meer arbeidsongeschikt is. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
10 januari 2021 een hoorzitting bij het Uwv bezocht in aanwezigheid van een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze arts heeft in twee afzonderlijke rapporten van 19 januari 2022 geconcludeerd dat appellant per 2 mei 2021 en 14 oktober 2021 geschikt is zijn arbeid te verrichten. Het Uwv heeft daarop bij afzonderlijke besluiten van 1 februari 2022
(bestreden besluiten I en II) de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 4 mei 2021 en 12 oktober 2021 ongegrond verklaard.
Appellant heeft last van duizeligheid. Door de neuroloog is vastgesteld dat hij een houdingstremor heeft, die wordt gekenmerkt door een snelle, taakspecifieke tremor van de benen en de romp tijdens het rechtstaan en die is verbonden met een intens en functioneel belemmerend wankel gevoel en de angst te vallen zonder dat men valt. De symptomen kunnen blijvend zijn of erger worden wanneer men achteruit stapt. Appellant wijst er op dat zijn fysieke klachten van invloed zijn op zijn mentale welzijn. Als hij staat, raakt hij in paniek uit angst dat hij gaat vallen. De angstklachten veroorzaken rillingen in zijn lichaam, waardoor de angst dat hij gaat vallen groter wordt. Door de toenemende angstklachten is het voor appellant onmogelijk om aaneengesloten periodes dezelfde houding aan te nemen. Hij kan bovendien niet lang staan en zitten. Volgens appellant heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep deze psychische klachten niet meegenomen en zijn fysieke beperkingen onderschat. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant verwezen naar de in hoger beroep ingebrachte medische informatie van de radioloog, orthopeed, neuroloog en huisarts. Daarnaast blijkt uit het door hem ingebrachte medisch adviesrapport van M.C. Huijsman van 30 juni 2023 dat de hersteldverklaringen te vroeg hebben plaatsgevonden, nu de klachten van appellant na het ongeval langer voortduren.