ECLI:NL:CRVB:2023:2113

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 november 2023
Publicatiedatum
14 november 2023
Zaaknummer
22/1671 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om terug te komen van Wajong-besluit

In deze zaak heeft appellant, geboren in 1989, op 15 juni 2010 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 12 augustus 2010 deze uitkering toegekend, ingaande 5 oktober 2010, op basis van de werkregeling. Appellant heeft op 15 oktober 2020 verzocht om ook voorafgaand aan 2010 een Wajong-uitkering toe te kennen. Het Uwv heeft dit verzoek opgevat als een verzoek om terug te komen van het eerdere besluit en heeft dit afgewezen, omdat er geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden waren. De rechtbank Gelderland heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij niet in staat was om bezwaar te maken tegen het besluit van 12 augustus 2010 en dat het Uwv ten onrechte artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft toegepast. Appellant stelt dat hij vanaf 15 juni 2010 recht had op een Wajong-uitkering en dat de motivering van de verzekeringsarts niet specifiek genoeg was voor zijn situatie. Het Uwv heeft verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die een herziening van het besluit rechtvaardigen. De Raad heeft de argumenten van appellant gevolgd en geconcludeerd dat het Uwv terecht het verzoek om terug te komen van het besluit heeft afgewezen. De aangevallen uitspraak is bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

22 1671 WAJONG

Datum uitspraak: 9 november 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 28 april 2022, 21/1309 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. S. de Jong, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en appellant heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2023. Namens appellant is zijn gemachtigde verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J. Langius.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1989, heeft op 15 juni 2010 een aanvraag ingediend op
grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong). Bij besluit van 12 augustus 2010 heeft het Uwv appellant met ingang van 5 oktober 2010 een Wajonguitkering toegekend, gebaseerd op de zogenoemde werkregeling. Daarbij is vastgesteld dat appellant geen benutbare mogelijkheden heeft, maar dat deze situatie niet duurzaam is.
1.2.
Bij brief van 15 oktober 2020 heeft appellant verzocht om hem ook voorafgaand aan
2010 een Wajong-uitkering toe te kennen. Het Uwv heeft dit opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van 12 augustus 2010 en dit verzoek afgewezen bij besluit van 20 oktober 2020. Het door appellant hiertegen gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 5 februari 2021 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Volgens het Uwv is geen sprake van nieuw gebleken feiten of omstandigheden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het
bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant met zijn herzieningsverzoek wil bereiken dat het Uwv terugkomt van de ingangsdatum van de Wajong-uitkering en dat deze uitkering ingaat per 15 juni 2010. Dat het Uwv dit verzoek inhoudelijk heeft beoordeeld volgt de rechtbank niet. Weliswaar vermeldt het besluit van 20 oktober 2020 niet het wettelijk kader, maar uit de motivering van dit besluit en het bestreden besluit volgt dat het Uwv alleen een beoordeling heeft gedaan op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv zich terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of omstandigheden. Appellant heeft op geen enkel moment nieuwe (medische) feiten of veranderde omstandigheden vermeld, laat staan dat hij dat met stukken heeft onderbouwd. Het Uwv was dan ook bevoegd om het verzoek om terug te komen van het besluit van 12 augustus 2010 af te wijzen met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij destijds niet in staat was om tegen het besluit van 12 augustus 2010 bezwaar te maken. Voor het Uwv moet duidelijk zijn geweest dat appellant op de datum van de Wajong-aanvraag al duurzaam en volledig arbeidsongeschikt was en meteen een uitkering had moeten krijgen in plaats van na zestien weken. De rechtbank heeft miskend dat het primaire besluit een inhoudelijk besluit bevat en niet is gebaseerd is op artikel 4:6 van de Awb. Het Uwv had niet voor het eerst in bezwaar artikel 4:6 van de Awb mogen toepassen. Verder stelt appellant dat het bestreden besluit evident onredelijk is. De motivering van de verzekeringsarts over de duurzaamheid is niet toegespitst op de specifieke situatie van appellant en verzuimd is in te gaan op toekomstige verbeteringsmogelijkheden van appellant. Volgens appellant was verbetering van de belastbaarheid niet of nauwelijks te verwachten.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gemachtigde van appellant heeft ter zitting verklaard dat appellant beoogt een Wajong-uitkering te krijgen vanaf 15 juni 2010 (in plaats van vanaf 5 oktober 2010). Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat van een inhoudelijk primair besluit geen sprake was en dat het Uwv ook in besluit van 20 oktober 2020 toepassing heeft gegeven aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat appellant geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden naar voren heeft gebracht. De hieraan ten grondslag liggende overwegingen worden onderschreven.
4.2.
De Raad voegt daaraan toe dat geen rekening wordt gehouden met het in hoger beroep overgelegde behandeloverzicht van GGNet Volwassenen. Nieuwe feiten of omstandigheden dienen namelijk uiterlijk in de bezwaarfase naar voren zijn gebracht [1] en daarvan is hier dus geen sprake.
4.3.
In wat appellant heeft aangevoerd heeft de rechtbank voorts terecht geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is. Van een onmiskenbaar onjuist besluit is geen sprake. Het Uwv mocht het herzieningsverzoek daarom afwijzen met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.R. van der Velde, in tegenwoordigheid van N. ter Heerdt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 november 2023.
(getekend) W.R. van der Velde
(getekend) N. ter Heerdt

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1.