ECLI:NL:CRVB:2023:2119

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 november 2023
Publicatiedatum
14 november 2023
Zaaknummer
23/880 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidseisen en medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant, die voorheen als vloeronderhoudspecialist werkte, heeft zich ziekgemeld na een verkeersongeluk en stelt dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld na een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel, die het beroep van appellant ongegrond verklaarde. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant in staat is om de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De Raad volgt de argumenten van appellant niet, omdat deze niet voldoende onderbouwd zijn met medische informatie. De rechtbank heeft de medische beoordeling van het Uwv als zorgvuldig gekwalificeerd en de Raad bevestigt deze conclusie. De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en de weigering van de WIA-uitkering in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

23/880 WIA
Datum uitspraak: 8 november 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 15 februari 2023, 22/1554 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 11 januari 2022 heeft het Uwv geweigerd appellant een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 22 juli 2022 (bestreden besluit) bij de weigering van de uitkering gebleven.
Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. L. de Widt, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 27 september 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Widt. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door T. van der Weert.

OVERWEGINGEN

SamenvattingHet gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellant per 8 november 2021 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als vloeronderhoudspecialist voor 41,72 uur per week. Op 11 november 2019 heeft hij zich ziekgemeld met klachten als gevolg van een verkeersongeluk. Nadat appellant een aanvraag om een WIA-uitkering heeft ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 januari 2022. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 11 januari 2022 geweigerd appellant met ingang van 8 november 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanvullende beperkingen opgenomen in de gewijzigde FML van 12 juli 2022. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien om af te wijken van de conclusie van de arbeidsdeskundige. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig onderzoek ten grondslag ligt. Vastgesteld is dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep is uitgegaan van de juiste weergave van de aanrijding, zoals ook door appellant bij de hoorzitting uiteengezet is. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de belastbaarheid van appellant op navolgbaar gemotiveerde wijze is weergegeven in de rapporten van de verzekeringsartsen. De rechtbank onderschrijft de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In de FML zijn lichamelijke en psychische beperkingen opgenomen en ook een urenbeperking. Appellant heeft niet met medische informatie onderbouwd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn beperkingen. Dat nog aanvullende diagnostiek zal plaatsvinden kan niet leiden tot de conclusie dat zijn beperkingen op de datum in geding zijn onderschat. Er is (nog) niet gebleken dat appellant zijn beperkingen op de datum in geding ten gevolge van deze klachten zijn onderschat. In de FML is wel rekening gehouden met de angst- en stemmingsklachten van appellant. De verzekeringsartsen hebben vastgesteld dat sprake is van de diagnose WAD I-II en hebben op basis daarvan en rekening houdend met het Protocol Whiplash associated disorder I/II beperkingen aangenomen. Deze zijn in bezwaar aangescherpt in verband met de verwijzing naar de POH-GGZ voor de angst- en stemmingsklachten. Hierbij is ook de informatie van de fysiotherapeut van 1 februari 2022 betrokken. Verder hebben de verzekeringsartsen voldoende gemotiveerd waarom een verdergaande urenbeperking niet aan de orde is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat het belangrijk is dat appellant in beweging blijft en conditie opbouwt, aangezien er geen geobjectiveerde somatische afwijkingen zijn en bewegen niet leidt tot schade van de gezondheid maar juist belangrijk is voor herstel. De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de functie textielproductenmaker (excl. vervaardigen textiel) (SBC-code 111160) per abuis is gehandhaafd. De rechtbank heeft hierin aanleiding gezien dit gebrek met toepassing van artikel 6:22, van de Algemene wet bestuursrecht te passeren omdat appellant, uitgaande van de FML van 12 juli 2022, in staat moet worden geacht de resterende functies te kunnen vervullen.
Het hoger beroep van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn beperkingen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Zo is onvoldoende rekening gehouden met het feit dat de aanrijding op hoge snelheid heeft plaatsgevonden. Appellant is aangereden met een snelheid van honderd kilometer per uur. Ook is onvoldoende rekening gehouden met het dagverhaal waaruit blijkt dat hij regelmatig hulp nodig heeft bij het huishouden en activiteiten in het dagelijks leven. De klachten van appellant zijn geobjectiveerd blijkens de informatie van Weideman, psychosomatisch fysiotherapeut, van 1 februari 2022. Appellant heeft doorlopende nekklachten, rugklachten, hoofdpijn en concentratieproblemen, is snel vermoeid en vergeetachtig, heeft last van prikkels en drukte en heeft last van zijn gehoor. Appellant heeft daarnaast psychische klachten en de behandeling van twaalf weken heeft weinig verbetering gebracht. Ook is er in de urenbeperking onvoldoende rekening mee gehouden dat het activiteitenniveau van appellant is afgenomen en hij zich thuis niet alleen redt overdag. Appellant heeft aangevoerd dat hij vanwege zijn beperkingen de geselecteerde functies niet kan verrichten voor het veronderstelde aantal uren. Hij heeft de Raad verzocht een onafhankelijk deskundige in te schakelen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de WIA-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Zorgvuldigheid
4.4.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het medisch onderzoek terecht zorgvuldig geacht. Het betoog van appellant dat sprake is van een onjuiste weergave van de aanrijding en dat de rechtbank hiervan ten onrechte is uitgegaan, mist feitelijke grondslag. Uit het dossier en de aangevallen uitspraak blijkt dat de rechtbank en het Uwv niet zijn uitgegaan van de onjuiste weergave van de aanrijding zoals beschreven in de informatie van de SEH van 9 november 2019, maar van de weergave van de aanrijding zoals door appellant zelf tijdens de hoorzitting is gegeven. Hierin kan dan ook geen aanleiding worden gezien om het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig te achten.
Medische beoordeling
4.5.
De rechtbank heeft verder overtuigend gemotiveerd dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen belastbaarheid van appellant. De aanrijding en de gevolgen daarvan die uit onderzoek en informatie van derden zijn gebleken, zijn betrokken bij de beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd waarom appellant niet valt onder een van de uitzonderingcriteria van geen benutbare mogelijkheden. Daarnaast is niet gebleken dat onvoldoende rekening is gehouden met het dagverhaal. De klachten van appellant worden erkend door de verzekeringsartsen en hier zijn ook beperkingen voor aangenomen. Het dagverhaal van appellant is bekend bij de verzekeringsartsen en dit is ook betrokken bij de beoordeling. Dat aan het dagverhaal, als een van de onderdelen van het onderzoek van de verzekeringsartsen, niet de waarde wordt toegekend die appellant wenst, maakt niet dat de medische beoordeling voor onjuist moet worden gehouden. Appellant heeft zijn standpunt niet onderbouwd met medische stukken. In wat appellant heeft aangevoerd wordt geen aanleiding gezien om aan te nemen dat zijn beperkingen zijn onderschat.
4.6.
Nu geen twijfel bestaat over de juistheid van de medische beoordeling wordt geen aanleiding gezien om een deskundige aan te wijzen.
Arbeidskundige beoordeling
4.7.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van
A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 november 2023.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) A.L.K. Dagmar

Bijlage

Artikel 5 van de Wet WIA
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA
De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.