ECLI:NL:CRVB:2023:2141

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
23/749 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering terug te komen op besluiten tot intrekking en weigering ZW-uitkering op basis van nieuwe feiten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die sinds 2013 ziek is, heeft in 2015 een ZW-uitkering ontvangen, maar deze is beëindigd omdat hij weer geschikt werd geacht voor zijn eigen werk. Appellant heeft in 2021 verzocht om terug te komen van eerdere besluiten uit 2015, omdat hij in 2017 de diagnose PTSS kreeg, wat hij beschouwt als nieuwe feiten die een herziening van de besluiten rechtvaardigen. De Raad oordeelt echter dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een herziening rechtvaardigen. De Raad concludeert dat de eerdere besluiten van het Uwv, die rekening hielden met de psychische klachten van appellant, niet evident onredelijk zijn. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

23/749 WIA
Datum uitspraak: 16 november 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 25 januari 2023, 21/5180 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 26 maart 2021 heeft het Uwv geweigerd terug te komen van de besluiten van 18 november 2015 en 17 december 2015. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 26 maart 2021, maar het Uwv heeft met een besluit van 22 oktober 2022 (bestreden besluit) het bezwaar ongegrond verklaard en de besluiten van 18 november 2015 en 17 december 2015 in stand gelaten.
Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. V.M.C. Verhaegen, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 5 oktober 2023. Appellant en zijn gemachtigde zijn via videoverbinding verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.A. Vermeijden.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd om terug te komen van de besluiten van 18 november 2015 en 17 december 2015. Volgens appellant is pas in 2017 gebleken wat de ernst van zijn psychische klachten is. In 2015 is ervan uitgegaan dat appellant een angststoornis en een persoonlijkheidsstoornis heeft. In 2017 is gebleken dat hij lijdt aan PTSS. Dit zijn, naar de mening van appellant, nieuwe feiten en omstandigheden op grond waarvan van de besluiten moet worden teruggekomen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat de rechtbank het besluit van het Uwv om niet terug te komen van de besluiten van 18 november 2015 en 17 december 2015 terecht in stand heeft gelaten.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als productiemedewerker in WSW-verband voor
36 uur per week. Hij heeft zich per 11 juli 2013 ziekgemeld. Op 31 december 2013 is appellant ziek uit dienst gegaan en heeft een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen. Appellant is per 27 juni 2014 geschikt geacht voor zijn eigen werk en heeft een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangen. Hij heeft zich op 9 oktober 2015 opnieuw ziekgemeld. Met een besluit van 18 november 2015 is de ZW-uitkering beëindigd omdat appellant weer geschikt wordt geacht voor zijn eigen werk. Op 26 november 2015 heeft appellant zich opnieuw ziekgemeld. Bij besluit van 17 december 2015 is appellant een ZW-uitkering geweigerd omdat appellant geschikt wordt geacht voor zijn eigen werk. Bij besluit van 19 december 2015 is het bezwaar tegen de besluiten van 18 november 2015 en
17 december 2015 ongegrond verklaard. Dit besluit is in rechte komen vast te staan. Op
25 december 2020 heeft appellant het Uwv verzocht terug te komen van de besluiten van
18 november 2015 en 17 december 2015. Bij besluit van 26 maart 2021 heeft het Uwv geweigerd van de besluiten terug te komen omdat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts van 25 maart 2021 ten grondslag. Bij besluit van 22 oktober 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 26 maart 2021 ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 oktober 2021 ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 29 juni 2022 gemotiveerd dat ook als er destijds sprake was van de diagnose PTSS de beoordeling en vastgestelde beperkingen niet anders zouden zijn geweest. Uit de rapporten van de artsen van het Uwv van 29 oktober 2015, 16 november 2015 en 28 december 2015 blijkt dat toen al rekening werd gehouden met de angst- en spanningsklachten, vermijdende en ontwijkende persoonlijkheidstrekken en aandachtsproblemen waardoor het leervermogen afneemt. De diagnose PTSS levert dan ook geen ander beeld op van de psychische gesteldheid van appellant op de data in geding, te weten 23 november 2015 en 26 november 2015. Dit alles wordt ook nog eens bevestigd in het rapport van 28 maart 2022 van de medisch adviseur van appellant. De medisch adviseur concludeert weliswaar dat PTSS een wezenlijk andere diagnose is dan een angststoornis en wellicht ook tot andere beperkingen kan leiden dan een angststoornis, maar hij motiveert niet welke beperkingen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet of niet voldoende zijn meegenomen in het licht van de nieuwe diagnose.
De rechtbank is voorts van oordeel dat wat appellant heeft aangevoerd niet leidt tot het oordeel dat het besluit om het herzieningsverzoek af te wijzen evident onredelijk is. Voor zover appellant heeft betoogd dat de oorspronkelijke besluiten onmiskenbaar onjuist zijn, treft dat betoog geen doel. Bij de besluiten van 18 november 2015 en 17 december 2015 is namelijk rekening gehouden met psychische klachten en de oogaandoening. Alleen de mogelijkheid dat de oorspronkelijke besluiten onjuist zijn, maakt niet dat het evident onredelijk is dat het Uwv de besluiten niet herziet. Verder heeft het Uwv zich terecht op het standpunt gesteld dat aan de door appellant genoemde WSW-indicatie (inclusief urenbeperking) niet die waarde worden toegekend als appellant daaraan toegekend zou willen zien.
Het hoger beroep van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank het bestreden besluit terecht in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
4.3.1.
Met zijn uitspraak van 20 december 2016 heeft de Raad zijn rechtspraak over de toetsing door de bestuursrechter van besluiten op een herhaalde aanvraag of een verzoek om terug te komen van een besluit gewijzigd.
4.3.2.
Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich bij het bestreden besluit terecht, zorgvuldig en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden beluit evident onredelijk is.
4.4.1.
Appellant heeft aangevoerd dat dient te worden teruggekomen van de besluiten van
18 november 2015 en 17 december 2015 omdat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden en omdat de besluiten evident onjuist zijn. Het nieuwe feit is de nieuwe diagnose, PTSS, die gesteld is. PTSS is iets anders dan een angststoornis. Hierdoor zijn er ook andere beperkingen zoals aandachtsproblemen, co-morbiditeit met depressie en zeer vermijdend gedrag waardoor de sociale integratie sterk vermindert. Dit blijkt uit de brief van de GZ-psycholoog van 4 oktober 2022. In de medische beoordelingen in 2015 zijn alleen beperkingen opgenomen voor voorspelbare werksituatie, veelvuldige storingen of onderbrekingen, veelvuldige deadlines of productiepieken, hoog handelingstempo, omgaan met conflicten en leidinggevende aspecten. Met de nieuwe diagnose hadden ook beperkingen voor vasthouden en verdelen van aandacht, inzicht in eigen kunnen, paniekgevoelens bij ervaren stress, eigen gevoelens uiten en samenwerken opgenomen moeten worden.
4.4.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden wordt verstaan feiten en omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten en omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn bewijsstukken van al eerder gestelde feiten en omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de diagnose geen nieuw feit of veranderde omstandigheid is op grond waarvan de besluiten moeten worden herzien. Dat na de beoordeling een diagnose bekend is geworden, maakt op zichzelf geen verschil. Het gaat ten slotte om de beperkingen die zijn vastgesteld. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het Uwv voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de beperkingen, ongeacht de toen bekende diagnose, juist zijn vastgesteld. De Raad verwijst naar de overwegingen van de rechtbank zoals weergegeven in de aangevallen uitspraak. Ook de in hoger beroep overgelegde medische informatie maakt dit niet anders. Uit de stukken blijkt niet dat er reden is het eerder ingenomen standpunt te herzien. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat uit de nieuwe stukken niet blijkt dat de beperkingen niet juist zijn vastgesteld. Alle gestelde klachten waren bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep bekend en er is in voldoende mate rekening mee gehouden.
4.5.1.
Appellant heeft verder aangevoerd dat de afwijzing van de aanvraag om herziening evident onredelijk is. Het werk dat appellant deed, sloot niet aan bij de randvoorwaarden van de WSW-indicatie.
4.5.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. In wat appellant heeft aangevoerd wordt geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is. De enkele mogelijkheid dat de oorspronkelijke besluiten onjuist zijn, maakt niet dat het evident onredelijk is dat het Uwv deze besluiten niet herziet. De rechtbank heeft tevens overwogen dat aan genoemde WSW-indicatie niet die waarde kan worden toegekend als appellant meent. Voor de toelating tot de doelgroep van de WSW geldt immers een ander toetsingskader dan bij een ZW-beoordeling geldt.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de uitkering in stand blijft. In het voorgaande ligt besloten dat het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade wordt afgewezen.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van A.M. Korver als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 november 2023.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) A.M. Korver

Bijlage

Artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.