ECLI:NL:CRVB:2023:2143

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
22/741 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante per 13 februari 2020 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante, die zich had ziek gemeld met voet- en psychische klachten, betwistte de conclusie van het Uwv en stelde dat zij meer beperkingen had dan het Uwv had aangenomen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsartsen en dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellante. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. Appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht werd niet teruggegeven.

Uitspraak

22/741 WIA
Datum uitspraak: 16 november 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 januari 2022, 21/176 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 5 maart 2020 heeft het Uwv geweigerd appellante per 13 februari 2020 een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van
27 november 2020 (bestreden besluit) bij de weigering van de uitkering gebleven.
Appellante heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. A.L.M. Vreeswijk, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak aan de orde gesteld op een zitting van 5 oktober 2023. Beide partijen zijn niet ter zitting verschenen.

OVERWEGINGEN

SamenvattingHet gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellante per 13 februari 2020 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Zij acht zich niet in staat de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als schoonmaakster bij twee werkgevers voor respectievelijk 17,91 en 10,95 uur per week. Op 29 september 2016 heeft zij zich ziek gemeld, aanvankelijk met voetklachten en later ook met psychische klachten. Het dienstverband voor 10,95 uur per week met [Naam B.V. 1] is per 28 oktober 2017 beëindigd. Het Uwv heeft appellante voor dit deel van het werk een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Het Uwv heeft de andere werkgever van appellante,
[Naam B.V. 2] , een loondoorbetalingsverplichting opgelegd tot 13 februari 2020.
1.2.
Naar aanleiding van een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet WIA heeft het Uwv onderzoek gedaan of na afloop van de loondoorbetalingsverplichting van de (ex)werkgever met ingang van 13 februari 2020 recht op uitkering op grond van de Wet WIA is ontstaan. In dat kader heeft appellante het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 19 februari 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 5 maart 2020 heeft het Uwv geweigerd aan appellante met ingang van 13 februari 2020 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 12 oktober 2020 de FML gewijzigd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 9 november 2020 vastgesteld dat niet alle aan de schatting ten grondslag gelegde functies passend zijn voor appellante. Daarom is opnieuw het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem geraadpleegd en zijn twee nieuwe functies geselecteerd. Hierdoor is de mate van arbeidsongeschiktheid gewijzigd, maar nog steeds minder dan 35%. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch onderzoek zorgvuldig verricht. De primaire arts heeft informatie opgevraagd bij de huisarts van appellante en tijdens het spreekuur gevraagd naar haar psychische en lichamelijke klachten. Appelante heeft geen melding gemaakt van andere fysieke klachten dan de psoriasis. Daarom is alleen de huid van appellante onderzocht. Uit de toegestuurde informatie is niet gebleken dat appellante andere of meer fysieke beperkingen heeft dan door de primaire arts is aangenomen. In bezwaar heeft appellante geen objectieve medische informatie ingebracht waaruit blijkt dat verdergaande fysieke beperkingen aan de orde waren op de datum in geding. Ook in beroep heeft appellante geen objectieve medische gegevens overgelegd waaruit blijkt dat haar fysieke beperkingen zijn onderschat. Verder blijkt uit de rapporten van de (verzekerings)artsen van het Uwv van 17 februari 2020 en 12 oktober 2020 dat de brief van 22 januari 2020 van R. Polat,
GZ-psycholoog, bij de beoordeling is betrokken. Het is de rechtbank ook niet gebleken dat de artsen van het Uwv overige door appellant ingebrachte medische informatie hebben gemist. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verzekeringsartsen de benutbare mogelijkheden van appellante juist vastgesteld. Het standpunt van appellante dat er verdergaande beperkingen hadden moeten worden aangenomen op fysiek en psychisch vlak en voor het werken in de avonduren, heeft zij niet met medische gegevens onderbouwd. De beschikbare medische stukken geven geen aanleiding een urenbeperking aan te nemen.
De rechtbank heeft appellante niet gevolgd in haar standpunt dat zij vanwege analfabetisme en haar gebrekkige kennis van de Nederlandse taal niet geschikt zou zijn voor de geselecteerde voorbeeldfuncties. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende toegelicht dat de Nederlandse taal geen belemmering is voor appellante om de geselecteerde functies te verrichten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in haar rapporten van 9 november 2020 en
26 augustus 2021, na overleg met de arbeidsdeskundig analist, toegelicht dat appellante in de functie textielproductenmaker werkbonnen aangeleverd krijgt waarop geen ingewikkelde zinnen staan. Bij de functie medewerker tuinbouw hoeft appellante niet te lezen. Bij aanvang van het dienstverband krijgt de werknemer een video te zien waarin de werkwijze en protocollen worden uitgelegd. Verder wordt dagelijks een mondelinge instructie gegeven. Het enige wat de werknemer moet lezen is de code op de stuifmeelbuisjes die de werknemer moet vergelijken met de code die op de planten staat. Het gaat in feite om het vergelijken van tekens. Bij de functie medewerker operations moeten werklijsten worden gelezen met daarop getallen en de naam van de plant. Er moeten stickers worden geplakt op potten met zaden. Omdat appellante al langere tijd in Nederland werkzaamheden heeft uitgevoerd zonder problemen bij het begrijpen van werkinstructies en omdat in functies tot en met afgerond basisonderwijs verondersteld mag worden dat Nederlands spreken en begrijpen voor iedereen mogelijk is, wordt volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldaan aan de eisen.
Het hoger beroep van appellante
3. Appellante kan zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De rechtbank heeft miskend dat er geen lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Appellante heeft verder aangevoerd dat het Uwv bij de beoordeling is uitgegaan van een zeer verouderd rapport over psychische klachten terwijl er nieuwe objectieve medische informatie is van 22 januari 2020 die op de datum in geding ziet. Uit deze informatie blijkt van een diagnose PTSS, depressie en angst en slaapklachten. Over het arbeidskundig aspect van de schatting heeft appellante aangevoerd dat zij analfabeet is en om die reden niet voldoet aan de opleidingseisen voor de geselecteerde functies.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de WIA-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.4
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van de gronden die hij bij de rechtbank heeft ingediend. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het onderzoek onzorgvuldig is of dat het Uwv de beperkingen van appellant heeft onderschat. De overwegingen die de rechtbank hieraan ten grondslag heeft gelegd, worden geheel onderschreven. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
4.5.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 17 augustus 2021 gereageerd op de stelling dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de fysieke klachten van appellante. Met een brief van 17 september 2020 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de huisarts niet alleen gevraagd naar informatie over de psychische klachten, maar ook naar lichamelijke klachten. Vastgesteld wordt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de FML van 12 oktober 2020 op fysiek gebied beperkingen heeft toegevoegd wat betreft de aspecten frequent zware lasten hanteren tijdens het werk (item 4.16), lopen tijdens het
werk (item 4.19) en staan tijdens het werk (item 5.4). Appellante heeft geen medische informatie ingediend waaruit blijkt dat de verzekeringsartsen geen volledig beeld hadden van haar fysieke klachten.
4.6.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 12 oktober 2020 te kennen gegeven dat hij zich wat betreft de psychische klachten heeft gebaseerd op alle gegevens en met name de informatie van de behandelaar van 22 januari 2020 van
GZ-psycholoog Polat. Appellante is volgens de FML van 12 oktober 2020 aangewezen op een voorspelbare werksituatie (item 1.9.5), werk zonder veelvuldige deadlines of
productiepieken (item 1.9.7) en beroepsmatig autorijden (item 1.9.9) en beperkt ten aanzien van het omgaan met conflicten (item 2.8). Het standpunt van appellante ook in hoger beroep dat haar beperkingen als gevolg van haar psychische klachten door het Uwv zijn onderschat heeft zij niet met nadere medische informatie onderbouwd. Dit standpunt vindt ook geen bevestiging in de in het dossier aanwezige en door de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk bij de beoordeling betrokken medische informatie.
Arbeidskundige beoordeling
4.7.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn. Het is verder niet aannemelijk dat appellante op grond van de door haar gestelde beperkte kennis van de Nederlandse taal niet in staat zou zijn om de voorbeeldfuncties te verrichten. Verwezen wordt naar de overwegingen van de rechtbank op dit punt. Hierbij wordt benadrukt dat het gaat om eenvoudige productiefuncties en in vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 13 juli 2012 [1] ) wordt aangenomen dat ook iemand met een beperkte lees- en taalvaardigheid in de Nederlandse taal in staat wordt geacht dergelijke functies te vervullen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellante een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van I. Gök als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 november 2023.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) I. Gök

Bijlage

Artikel 5 van de Wet WIA
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA
De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.