ECLI:NL:CRVB:2023:2241

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
30 november 2023
Zaaknummer
22/3887 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uwv om appellante per 3 november 2020 een WIA-uitkering toe te kennen. Het Uwv heeft gemotiveerd dat appellante niet meer (medische) beperkingen heeft dan vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 april 2022, en dat zij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies kan vervullen. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft zijn standpunt gehandhaafd. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna appellante hoger beroep heeft ingesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 16 november 2023 behandeld. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. T. Erdal, heeft aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met haar klachten en dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. De Raad heeft echter geoordeeld dat het Uwv de medische beoordeling voldoende zorgvuldig heeft uitgevoerd en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de FML. De Raad heeft de argumenten van appellante in hoger beroep niet overtuigend geacht en heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de WIA-uitkering in stand blijft en appellante geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

22/3887 WIA
Datum uitspraak: 16 november 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
9 november 2022, 22/323 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 19 januari 2021 heeft het Uwv geweigerd appellante een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van
16 december 2021 (bestreden besluit) bij de weigering van de uitkering gebleven.
Appellante heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. T. Erdal, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd behandeld met de zaak 22/2692 ZW plaatsgevonden op 5 oktober 2023. Voor appellante is verschenen mr. Erdal. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.A. Vermeijden. Na de zitting zijn de zaken gesplitst en wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

SamenvattingHet gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellante per 3 november 2020 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als productiemedewerkster bij Bakkersland voor 32 uur per week. Op 6 november 2018 heeft zij zich ziekgemeld met rugklachten en psychische klachten. Nadat appellante een aanvraag om een WIA-uitkering had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
4 december 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 19 januari 2021 geweigerd appellante met ingang van 3 november 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
In de bezwaarfase heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzoek gedaan en een rapport opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank is het onderzoek door de artsen van het Uwv voldoende zorgvuldig geweest. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op dossierstudie, anamnese en eigen lichamelijk en psychisch onderzoek door de primaire arts, getoetst en akkoord bevonden door de verzekeringsarts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossierstudie verricht en kennis genomen van de informatie afkomstig van de huisarts, de neuroloog, de pijnspecialist en de behandelaar van het Spine & Joint Centre . De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gesteld dat niet is uitgesloten dat de nu vastgestelde medische problemen (PTSS, depressie en somatische symptoomstoornis) ook op de datum in geding aanwezig waren, maar dat uit het rapport van de primaire arts niet is gebleken dat er sprake zou zijn van een situatie waarbij in verband hiermee meer beperkingen aangenomen zouden moeten worden. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er namelijk geen medische grondslag voor de geclaimde concentratieproblemen, vergeetachtigheid, zelfstandig handelen en zelfstandig denken. Deze beperkingen worden slechts aangenomen bij ernstige stoornissen, zoals een ernstige depressie, een ernstige vorm van hersenschade of een verstandelijke beperking. In het geval van appellante is daarvan echter geen sprake. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft wel aanleiding gezien om wegens het medicatiegebruik appellante aanvullend beperkt te achten ten aanzien van het verrichten van werkzaamheden met een verhoogd persoonlijk risico en heeft in die zin een aangepaste FML van 12 april 2022 opgesteld. Gelet op de overtuigende motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat het Uwv bekend was met het feit dat appellante PTSS heeft en dat dit gegeven bij de beoordeling is meegewogen. Appellante heeft volgens de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat dit tot meer beperkingen zou moeten leiden dan reeds zijn aangenomen. Dit geldt volgens de rechtbank eveneens voor het gebruik van medicatie. Uitgaande van de juistheid van de FML van 12 april 2022 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep volgens de rechtbank inzichtelijk en gedetailleerd gemotiveerd waarom appellante geschikt is te achten om de geselecteerde functies te verrichten.
Het hoger beroep van appellante
3. Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met haar klachten en dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Appellante heeft gesteld dat het Uwv eraan voorbij gaat dat zij niet in staat is om zelfstandig ADL-taken te verrichten. Tevens gaat het Uwv volgens appellante er ten onrechte aan voorbij dat zij vanwege de intensieve behandelingen en therapieën voor haar psychische klachten geen goede nachtrust heeft en zij gedurende de hele dag vermoeid is. Daarbij is het Uwv volledig voorbij gegaan aan de informatie uit de curatieve sector. Hieruit vloeit volgens appellante voort dat meerdere beperkingen in de rubriek persoonlijk functioneren in de FML hadden moeten worden opgenomen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de WIA-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.3.
Appellante heeft in hoger beroep de gronden in essentie herhaald die ook al in beroep zijn aangevoerd en door de rechtbank zijn besproken. Wat over de medische beoordeling door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is overwogen, wordt onderschreven. Wat appellante in hoger beroep, onder verwijzing naar de in bezwaar overgelegde informatie, heeft aangevoerd, tast het oordeel van de rechtbank niet aan. Het Uwv heeft met de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 december 2021 en 12 april 2022 deugdelijk gemotiveerd dat de beperkingen zoals deze uiteindelijk zijn vastgelegd in de FML van
12 april 2022, geen verdere aanvulling behoeven. Het niet met nieuwe medische informatie onderbouwde standpunt van appellante dat het Uwv desondanks onvoldoende rekening heeft gehouden met haar klachten, vindt geen bevestiging in de aanwezige en door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op inzichtelijke en navolgbare wijze bij de beoordeling betrokken informatie. Dit betekent dat geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de medische grondslag van het bestreden besluit.
Arbeidskundige beoordeling
4.4.
Appellante heeft in hoger beroep geen arbeidskundige gronden ingediend. De Raad oordeelt met de rechtbank dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellante een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van A.M. Korver als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 november 2023.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) A.M. Korver