Uitspraak
21 2454 WW, 21/2455 WW
PROCESVERLOOP
mr. W.P.F. Oosterbos.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WW-uitkering van appellant, die ten onrechte op een verkeerde rekening was gestort. Appellant, die onder beschermingsbewind staat, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om de WW-uitkering niet over te maken naar zijn beheerrekening. De Raad oordeelde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij het bezwaarschrift tijdig had gepost en dat er geen sprake was van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Het bestreden besluit van het Uwv werd niet evident onredelijk geacht.
De procedure begon met een verzoek van appellant aan het Uwv om de WW-uitkering over maart 2020 naar zijn beheerrekening over te maken. Het Uwv weigerde dit, omdat de uitkering op een rekening was gestort die op naam van appellant stond. Appellant stelde dat hij tijdig bezwaar had gemaakt, maar het Uwv verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat het te laat was ingediend. De rechtbank Zeeland-West-Brabant bevestigde deze beslissing in twee afzonderlijke uitspraken.
In hoger beroep voerde appellant aan dat het Uwv zijn bezwaarschrift niet geloofde en dat hij bewijs had geleverd van de verzending. De Raad oordeelde echter dat appellant niet had aangetoond dat het bezwaarschrift tijdig was verzonden. Ook werd geoordeeld dat het Uwv het verzoek van appellant om de WW-uitkering opnieuw te beoordelen terecht had afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening van het eerdere besluit rechtvaardigden. De Raad bevestigde de uitspraken van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.