ECLI:NL:CRVB:2023:229

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 februari 2023
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
21/2339 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 februari 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellante, die eerder een WGA-uitkering ontving, had haar beperkingen in het kader van de Wet WIA ter discussie gesteld. De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) de belastbaarheid van appellante correct had ingeschat en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 25 juni 2019. Appellante had in hoger beroep nieuwe medische informatie ingediend, maar de Raad oordeelde dat deze informatie geen aanleiding gaf om de eerdere beoordeling van het Uwv te herzien. De Raad bevestigde dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante op 14 mei 2019 correct was vastgesteld op 42,96%. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

21 2339 WIA

Datum uitspraak: 1 februari 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
19 mei 2021, 20/1805 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M. Yesildag, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 23 maart 2022 heeft mr. E. Kaya zich als opvolgend gemachtigde van appellante gesteld.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2022. Namens appellante is verschenen mr. Kaya. Het Uwv is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als tuinbouwmedewerker en postsorteerder voor gemiddeld 54,65 uur per week. Op 8 september 2006 heeft zij zich ziek gemeld met longklachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv appellante met ingang van 5 september 2008 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Het Uwv heeft deze uitkering met ingang van 5 augustus 2010 omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 80 tot 100%. In het kader van een herbeoordeling heeft het Uwv bij besluit van 29 april 2014 de mate van arbeidsongeschiktheid gewijzigd naar 47,12% en daarbij bepaald dat de hoogte van de WGAloonaanvullingsuitkering niet wijzigt tot 1 mei 2016. Het Uwv heeft de WGAloonaanvullingsuitkering van appellante per 1 mei 2016 omgezet naar een WGAvervolguitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
1.2.
Op 25 maart 2019 heeft appellante bij het Uwv gemeld dat haar gezondheid sinds september 2017 is verslechterd. Naar aanleiding van deze melding heeft appellante op 14 mei 2019 het spreekuur bezocht van een arts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 25 juni 2019. Een arbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 6 augustus 2019 heeft het Uwv appellante met ingang van 1 december 2017 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend, omdat zij volledig arbeidsongeschikt is vanwege het ontbreken van benutbare mogelijkheden tot het verrichten van arbeid. Het Uwv heeft bij besluit van eveneens 6 augustus 2019 de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 14 mei 2019 vastgesteld op 42,96%. Daarbij heeft het Uwv bepaald dat de WGA-loonaanvullingsuitkering ongewijzigd blijft tot en met 31 augustus 2021. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 29 mei 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 14 mei 2020 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 27 mei 2020 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te oordelen dat het Uwv de belastbaarheid van appellante onjuist heeft ingeschat. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat het Uwv bekend was met de psychische klachten van appellante en in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren ook enige beperkingen heeft aangenomen. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat uit de door appellante ingebrachte medische stukken niet is gebleken dat op 14 mei 2019 meer beperkingen voor persoonlijk en sociaal functioneren moeten worden aangenomen. Uit de informatie van de huisarts van 17 juni 2019 is volgens de rechtbank gebleken dat appellante zich op 2 mei 2019 voor het eerst heeft gemeld op het spreekuur met angst- en paniekklachten, dat er twee ondersteunende gesprekken zijn gevoerd met de POH-GGZ en dat appellante nog niet was gestart met medicatie. De rechtbank heeft overwogen dat appellante pas enige tijd na de datum in geding op 13 september 2019 is doorverwezen naar de specialistische GGZ en in februari 2020 is begonnen met behandelingen. De rechtbank heeft verder overwogen dat de door appellante gebruikte medicatie niet leidt tot verdergaande beperkingen op de datum in geding. Wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geoordeeld dat de arbeidsdeskundigen voldoende hebben gemotiveerd dat appellante in staat is de geselecteerde functies te verrichten. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat het Uwv terecht het verlies aan verdiencapaciteit heeft vastgesteld op 42,96% en dat de hoogte van de WGA-loonaanvullingsuitkering, die loopt tot en met 31 augustus 2021, niet wijzigt.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv haar beperkingen heeft onderschat en zij daardoor niet geschikt is voor de geselecteerde functies. Appellante heeft ter onderbouwing van haar standpunt stukken overgelegd van haar behandelend psycholoog A. Basci en psychiater P.J.M. van Loon van 17 maart 2022. Volgens appellante blijkt uit deze stukken dat er sprake is van een paniekstoornis en een depressieve stoornis. Daarnaast heeft appellante ter onderbouwing van haar standpunt een medicatieoverzicht van 8 april 2022, een visiteprint van 11 april 2022 en een bevestiging van een afspraak op 9 mei 2022 bij KNO-arts S.G.T. Balter en op 28 juni 2022 bij longarts S. Smulders overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 14 mei 2019 heeft vastgesteld op 42,96%.
4.3.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat zij in beroep naar voren heeft gebracht. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
De door appellante in hoger beroep overgelegde informatie geeft geen aanleiding tot twijfel aan de juistheid van de door het Uwv in de FML van 25 juni 2019 vastgestelde beperkingen. Deze informatie heeft geen betrekking op de hier in geding zijnde datum, 14 mei 2019.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2023.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) A.L.K. Dagmar