ECLI:NL:CRVB:2023:230

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 februari 2023
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
20/909 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning WGA-uitkering en herbeoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de toekenning van een WGA-uitkering aan appellant, die zich op 23 maart 2015 ziek meldde met lichamelijke klachten. Na een loongerelateerde WGA-uitkering van 100% van 20 maart 2017 tot 19 augustus 2019, heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 25 januari 2018 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit besluit is genomen na een herbeoordeling op verzoek van de werkgever, waarbij een arts van het Uwv appellant onderzocht en een rapport opstelde. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, omdat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat het onderzoek niet zorgvuldig was, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv voldoende gemotiveerd heeft aangetoond dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellant zelf verantwoordelijk was voor het aanleveren van nadere medische informatie, wat hij niet heeft gedaan. De Centrale Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

20 909 WIA

Datum uitspraak: 1 februari 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 22 januari 2020, 18/5575 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.I. L’Ghdas, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2022. Namens appellant is mr. L’Ghdas verschenen. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als medewerker schoonmaak voor gemiddeld 33,18 uur per week. Op 23 maart 2015 heeft hij zich ziek gemeld met lichamelijke klachten. Nadat de arbeidsdeskundige op basis van de door een arts van het Uwv opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) geen verdiencapaciteit heeft kunnen vaststellen, heeft het Uwv appellant na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van 20 maart 2017 tot en met 19 augustus 2019 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%. Het bezwaar van de werkgever tegen dit besluit is bij besluit van 4 augustus 2017 ongegrond verklaard. Hieraan lag een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag. Deze arts heeft geconcludeerd dat er in de gezondheidssituatie al een verbetering is opgetreden en dat verdere verbetering van de belastbaarheid verwacht kan worden. De beperkingen zijn niet duurzaam.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling op verzoek van de werkgever heeft appellant het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft in een rapport van 1 februari 2018, dat getoetst en akkoord is bevonden door een verzekeringsarts, vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de in de FML van 5 februari 2018 neergelegde beperkingen. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen een mate van arbeidsongeschiktheid van 25,81% berekend. Het Uwv heeft bij besluit van 15 maart 2018 vastgesteld dat appellant met ingang van 19 augustus 2019, het einde van de looptijd van de loongerelateerde WGA-uitkering, geen recht meer heeft op een WIA-uitkering, omdat hij met ingang van 25 januari 2018 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 8 november 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 4 oktober 2018 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 23 oktober 2018 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat er geen aanleiding is dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onvolledig of onzorgvuldig is geweest. De primaire arts heeft psychisch en lichamelijk onderzoek verricht. In bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een brede vraag uitgezet naar de huisarts voor de meest recente specialistische ontslagbrieven. In de informatie van de huisarts wordt geen melding gemaakt van nog lopende behandelingen. Gelet hierop lag het niet op de weg van het Uwv maar op de weg van appellant om nadere informatie te verstrekken. Voor zover de huisarts in de ogen van appellant heeft verzuimd om informatie te verstrekken van behandelaars had hij zelf deze informatie kunnen overleggen. Dat heeft appellant niet gedaan. De rechtbank heeft het verzekeringsgeneeskundig onderzoek evenmin onzorgvuldig geacht vanwege het feit dat appellant naar aanleiding van de brief van de huisarts niet nogmaals lichamelijk is onderzocht. De rechtbank ziet geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel. Het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is inzichtelijk gemotiveerd. In de FML van 5 februari 2018 is een behoorlijk aantal beperkingen aangenomen rekening houdend met de klachten van appellant. Appellant heeft niet met medische stukken onderbouwd dat meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen. Dat sprake is van equality of arms is niet gebleken. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding om een deskundige te benoemen zoals door appellant is verzocht. Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid heeft het Uwv voldoende gemotiveerd dat de functies, rekening houdend met de beperkingen van appellant, geschikt zijn voor appellant.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest omdat het Uwv heeft nagelaten nadere informatie op te vragen. Hierdoor heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn bevindingen en conclusies gebaseerd op informatie die niet actueel noch volledig is. Voorts is het niet aannemelijk dat de arbeidsongeschiktheid in een kort tijdsbestek is teruggeschroefd van 100% naar 25%. Dit kan niet slechts verband houden met de verbetering van het gezichtsvermogen na een staaroperatie. Ten onrechte is de urenbeperking vervallen nu deze indertijd was vastgesteld vanwege de energiehuishouding. Deze is niet verbeterd. Omdat de conclusies van de twee verzekeringsartsen zo ver uit elkaar liggen terwijl de gezondheidssituatie van appellant slechts marginaal is verbeterd, namelijk alleen wat betreft het gezichtsvermogen, dient een onafhankelijk deskundige te worden benoemd. Appellant voelt zich overgeleverd aan de conclusie van de verzekeringsarts van wie de onafhankelijkheid niet zonder meer vaststaat en hij heeft geen financiële ruimte om een contra-onderzoek uit te voeren. Er is kortom geen sprake van equality of arms. Voorts zijn de functies niet geschikt gelet op de bij appellant bestaande klachten.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 25 januari 2018 heeft vastgesteld op 25,81% en op grond daarvan de WIA-uitkering met ingang van 19 augustus 2019, het einde van de looptijd van de loongerelateerde WGA-uitkering, heeft beëindigd.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van de gronden die hij bij de rechtbank heeft ingediend. Er is geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant afdoende besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Appellant is uitgebreid door de primaire arts onderzocht waarbij aandacht is geschonken aan alle door hem aangegeven klachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft informatie opgevraagd bij de huisarts en deze betrokken bij de heroverweging. Uit deze informatie is gebleken dat appellant zich niet meer onder behandeling heeft gesteld voor zijn diabetes, hypertensie, duizeligheid en psychische klachten noch dat hij in behandeling was. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het in deze situatie op de weg van appellant lag om zelf zo nodig nadere informatie van behandelaars te overleggen. Ook in hoger beroep heeft appellant dat niet gedaan. Hij heeft ook niet duidelijk gemaakt om welke behandelingen het zou gaan. Evenmin is gebleken dat de verzekeringsartsen van het Uwv aspecten van de gezondheidssituatie van appellant hebben gemist.
4.3.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in het oordeel dat in dit geval is voldaan aan het vereiste van equality of arms. Uit het arrest Korošec volgt niet dat de rechter uit een oogpunt van equality of arms gehouden zou zijn een medisch deskundige te benoemen in een situatie als hier aan de orde, waarin de verzekeringsartsen inzichtelijk de informatie van de behandelend artsen in hun beoordeling hebben betrokken, zodat deze door de rechter kan worden getoetst. Gelet hierop kan het door appellant gestelde financiële onvermogen buiten beschouwing worden gelaten.
4.4.
Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de door de verzekeringsartsen vastgestelde belastbaarheid. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Daaraan wordt toegevoegd dat uit het rapport van 1 februari 2018 blijkt dat alle klachten door de primaire arts zijn onderkend. De arts heeft de oogklachten, de angstklachten, de hypertensie, de slaapproblemen, diabetes en de aspecifieke rugklachten besproken en daarop het medisch onderzoek gericht. In verband daarmee heeft de primaire arts diverse beperkingen in de FML van 5 februari 2018 opgenomen. Hij heeft gemotiveerd waarom deze FML op bepaalde punten afwijkt van de FML bij de einde wachttijd beoordeling. In bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep informatie van de huisarts opgevraagd. Ook was informatie van de oogarts beschikbaar. Deze stukken heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep kenbaar betrokken bij de heroverweging van de arbeidsmogelijkheden van appellant en hebben geen aanleiding gegeven de FML aan te scherpen. Appellant heeft geen medische informatie ingebracht die aan deze FML doet twijfelen. Dat bij de eerdere beoordeling in 2017 op een aantal aspecten meer beperkingen zijn aangenomen in de FML, brengt evenmin mee dat getwijfeld wordt aan de belastbaarheid, neergelegd in de FML van 5 februari 2018, betrekking hebbend op de datum in geding 25 januari 2018. Gelet op het voorgaande zijn er geen aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van de beoordeling door het Uwv, zodat op deze grond evenmin aanleiding bestaat om een deskundige te benoemen.
4.5.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2023.
(getekend) E. Dijt
(getekend) S.C. Scholten