Uitspraak
OVERWEGINGEN
Samenvatting
Inleiding
Het oordeel van de Raad
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 december 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die een ouderdomspensioen had aangevraagd met terugwerkende kracht. De appellant, geboren in 1944 en woonachtig in de Verenigde Staten, had zijn pensioengerechtigde leeftijd in 2009 bereikt, maar pas in 2021 een aanvraag ingediend. De Sociale verzekeringsbank (Svb) kende hem een ouderdomspensioen toe met terugwerkende kracht van één jaar, ingaande op 1 januari 2020. De appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat er sprake was van een bijzonder geval, waardoor hij recht had op een langere terugwerkende kracht.
De Raad oordeelde dat de Svb terecht had gehandeld door de terugwerkende kracht te beperken tot één jaar. De Raad stelde vast dat er geen bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat het pensioen met een langere terugwerkende kracht zou worden toegekend. De appellant had in de jaren voorafgaand aan zijn aanvraag meerdere keren contact gehad met de Svb over zijn pensioenrechten, en er was geen bewijs dat hij door persoonlijke omstandigheden, zoals de ziekte van zijn vrouw, niet in staat was om eerder een aanvraag in te dienen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van de appellant ongegrond had verklaard.
De Raad concludeerde dat de Svb de wettelijke regels correct had toegepast en dat de appellant geen recht had op een ouderdomspensioen met een langere terugwerkende kracht dan één jaar. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige aanvragen en de verantwoordelijkheid van de aanvrager om op de hoogte te zijn van zijn rechten. De appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht werd niet teruggegeven.