ECLI:NL:CRVB:2023:2311
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering van een docente en geschiktheid voor eigen werk
Op 7 december 2023 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van een docente die in hoger beroep ging tegen de beëindiging van haar Ziektewet (ZW)-uitkering. De appellante, die van 18 maart 2014 tot 30 november 2019 als docent speciaal onderwijs werkte, meldde zich op 16 november 2020 ziek met diverse klachten, waaronder psychische problemen en allergieën. Na een beoordeling door een verzekeringsarts op 14 januari 2021 werd zij per 1 februari 2021 geschikt geacht voor haar eigen werk, wat leidde tot de beëindiging van haar ZW-uitkering. Het bezwaar van appellante tegen deze beslissing werd door het Uwv ongegrond verklaard.
In de procedure bij de rechtbank werd het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de medische beoordeling van de verzekeringsarts voldoende was onderbouwd en dat er geen nieuwe medische informatie was die de geschiktheid van appellante voor haar eigen werk in twijfel trok. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat zij meer beperkt was dan het Uwv aannam en dat zij haar eigen werk niet kon verrichten. Ter ondersteuning van haar standpunt verwees zij naar een rapport van een andere verzekeringsarts, maar het Uwv handhaafde zijn eerdere standpunt.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv de ZW-uitkering van appellante per 1 februari 2021 terecht had beëindigd. De Raad volgde de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en oordeelde dat er geen reden was om een onafhankelijke deskundige in te schakelen. Het verzoek van appellante om schadevergoeding werd eveneens afgewezen. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af.