ECLI:NL:CRVB:2023:2325

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 december 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
22/1148 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing laattijdige Wajong-aanvraag wegens gebrek aan bewijs van arbeidsongeschiktheid op zeventien- en achttienjarige leeftijd

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een laattijdige aanvraag voor een Wajong-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, geboren in 1969, diende op 2 september 2019 een aanvraag in, die door het Uwv op 9 december 2019 werd afgewezen. Het Uwv concludeerde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij op zijn zeventiende en achttiende verjaardag, in 1986 en 1987, beperkingen had als gevolg van ziekte of gebrek. Appellant maakte bezwaar, maar het Uwv handhaafde zijn besluit. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna appellant hoger beroep instelde.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 6 december 2023 behandeld. Appellant, bijgestaan door zijn advocaat, betoogde dat hij wel degelijk beperkingen had en dat hij recht had op een Wajong-uitkering. De Raad oordeelde echter dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was voor de gestelde beperkingen op de relevante leeftijden. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de bewijslast bij appellant ligt, vooral gezien de laattijdige aanvraag. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en het besluit van het Uwv, waardoor de aanvraag voor de Wajong-uitkering werd afgewezen.

Uitspraak

22/1148 WAJONG
Datum uitspraak: 6 december 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
1 maart 2022, 20/5102 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 9 december 2019 heeft het Uwv geweigerd appellant een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 10 september 2020 (bestreden besluit) bij de weigering van de Wajong-uitkering gebleven.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. A.L. Kuit, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 25 oktober 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Kuit. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.K. Affia.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de laattijdige aanvraag van appellant om een Wajong-uitkering heeft afgewezen. Volgens appellant heeft hij voldoende aannemelijk gemaakt dat hij van zijn zeventiende tot zijn achttiende levensjaar beperkingen had als rechtstreeks en objectief vast te stellen gevolg van ziekte en gebrek. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv appellant terecht een Wajong-uitkering heeft geweigerd.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1969, heeft met een door het Uwv op 2 september 2019 ontvangen formulier een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht, waarna hem een Wajong-uitkering is geweigerd. Het Uwv heeft geconcludeerd dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij van zijn zeventiende verjaardag aaneengesloten tot zijn achttiende verjaardag beperkingen van de belastbaarheid had als rechtstreeks en medisch objectief vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek.
1.2.
In de bezwaarfase heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzoek gedaan en een rapport opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.1.
De rechtbank heeft allereerst vastgesteld dat appellant is geboren vóór 1 januari 1980, zodat de aanvraag van appellant dient te worden beoordeeld aan de hand van het bepaalde in de Algemene arbeidsongeschiktheidswet (AAW), zijnde de voorganger van (onder meer) de Wajong, zie hiervoor bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van april 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1111).
2.2.
Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op de bestudering van het dossier, de anamnese, eigen onderzoek en verkregen en opgevraagde informatie van de behandelend sector. De rechtbank heeft geoordeeld dat het onderzoek hiermee op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
2.3.
De rechtbank heeft in wat appellant heeft aangevoerd geen aanknopingspunten gevonden om aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, mede op basis van de bevindingen van de primaire verzekeringsarts, inzichtelijk gemotiveerd dat uit de beschikbare medische gegevens niet volgt dat appellant van zijn zeventiende tot zijn achttiende verjaardag beperkingen had als rechtstreeks en medisch objectief vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek. Zoals is toegelicht, is enkel gemeld dat appellant op enig moment mogelijk de ziekte van Kawasaki heeft doorgemaakt. Medische informatie waaruit volgt dat appellant die ziekte daadwerkelijk ten tijde van zijn zeventiende en achttiende verjaardag heeft doorgemaakt, is niet beschikbaar. Medische informatie waaruit kan worden afgeleid in welke mate sprake was van beperkingen van de belastbaarheid is evenmin beschikbaar. Voor zover appellant zich in dit verband nog op het standpunt heeft gesteld dat het vanwege tijdsverloop niet meer mogelijk is om andere medische stukken over te leggen, komt dit in een geval als het onderhavige, waarin sprake is van een zeer laattijdige aanvraag, volgens vaste rechtspraak van de Raad voor rekening en risico van appellant.
2.4.
Nu niet is gebleken dat appellant ten tijde van zijn zeventiende en achttiende verjaardag arbeidsongeschikt is geweest als rechtstreeks en medisch objectief vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek, heeft het Uwv de aanvraag van appellant terecht afgewezen.

Het hoger beroep van appellant

3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte heeft geconcludeerd dat het niet aannemelijk is dat hij van zijn zeventiende tot zijn achttiende verjaardag beperkingen had als rechtstreeks en medisch objectief vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek. Appellant stelt zich onveranderd op het standpunt dat hij de ziekte van Kawasaki heeft doorgemaakt en dat hij recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Zijn arbeidsongeschiktheid is al duidelijk geworden in het schooljaar 1985-1986, waarna hij van zijn zeventiende tot zijn achttiende verjaardag bovendien aaneengesloten arbeidsongeschikt is geweest.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de Wajong-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Niet in geschil is dat de aanvraag van appellant van 2 september 2019 om een Wajonguitkering moet worden beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de AAW. Dit betekent dat moet worden beoordeeld of bij appellant op zeventien- en achttienjarige leeftijd sprake was van arbeidsongeschiktheid als bedoeld in de artikelen 5 en 6 van de AAW zoals deze destijds luidden.

Medische beoordeling

4.4.
Ter beoordeling ligt voor of het Uwv terecht heeft besloten dat appellant geen recht heeft op een Wajong-uitkering omdat niet kan worden vastgesteld of hij op zijn zeventiende en achttiende verjaardag als gevolg van ziekte of gebrek beperkingen had voor het verrichten van arbeid.
4.5.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat op basis van de informatie die zich in het dossier bevindt niet kan worden vastgesteld of appellant op zijn zeventiende en achttiende verjaardag, in 1986 en in 1987, als gevolg van ziekte of gebrek beperkingen ondervond voor het verrichten van arbeid en zo ja, of deze beperkingen leidden tot een voor toepassing van artikel 5 van de AAW relevante mate van arbeidsongeschiktheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overwogen dat de huisarts in de jaren 1986 en 1987 enkel acne vulgaris beschrijft. Ook in de jaren erna zijn er geen aanwijzingen voor (ernstige) leverfalen, zoals appellant in de aanvraag heeft geclaimd. Dat appellant van zijn zeventiende tot zijn achttiende verjaardag mogelijk de ziekte van Kawasaki heeft doorgemaakt, is niet vast te stellen. Als hij die aandoening heeft gehad, is het volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep meer waarschijnlijk dat het op jongere leeftijd is geweest. Vervolgens is het beloop van deze aandoening in de meerderheid van de gevallen gunstig en kortdurend, waardoor het niet aannemelijk is dat appellant door deze aandoening op zijn zeventiende en achttiende verjaardag beperkingen had. Er is geen aanleiding voor twijfel aan deze conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.6.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de bewijslast bij een laattijdige aanvraag als die van appellant naar vaste rechtspraak bij de aanvrager ligt, omdat het medisch beeld met het verstrijken van de tijd steeds moeilijker is vast te stellen.
4.7.
Uit 4.4 tot en met 4.6 volgt dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij van zijn zeventiende verjaardag aaneengesloten tot zijn achttiende verjaardag beperkingen van de belastbaarheid had, als rechtstreeks en medisch objectief vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander als voorzitter, in tegenwoordigheid van K.M. Geerman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2023.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

Bijlage

Op grond van artikel 5 van de AAW, zoals deze bepaling destijds luidde, is arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen gezonde personen, met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.
Op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de AAW, zoals deze bepaling destijds luidde, heeft recht op toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering de verzekerde, die op de dag, waarop hij zeventien jaar wordt, arbeidsongeschikt is, zodra hij onafgebroken 52 weken arbeidsongeschikt is geweest, indien hij na afloop van deze periode nog arbeidsongeschikt is.