ECLI:NL:CRVB:2023:2325
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing laattijdige Wajong-aanvraag wegens gebrek aan bewijs van arbeidsongeschiktheid op zeventien- en achttienjarige leeftijd
In deze zaak gaat het om de afwijzing van een laattijdige aanvraag voor een Wajong-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, geboren in 1969, diende op 2 september 2019 een aanvraag in, die door het Uwv op 9 december 2019 werd afgewezen. Het Uwv concludeerde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij op zijn zeventiende en achttiende verjaardag, in 1986 en 1987, beperkingen had als gevolg van ziekte of gebrek. Appellant maakte bezwaar, maar het Uwv handhaafde zijn besluit. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna appellant hoger beroep instelde.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 6 december 2023 behandeld. Appellant, bijgestaan door zijn advocaat, betoogde dat hij wel degelijk beperkingen had en dat hij recht had op een Wajong-uitkering. De Raad oordeelde echter dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was voor de gestelde beperkingen op de relevante leeftijden. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de bewijslast bij appellant ligt, vooral gezien de laattijdige aanvraag. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en het besluit van het Uwv, waardoor de aanvraag voor de Wajong-uitkering werd afgewezen.