ECLI:NL:CRVB:2023:2328

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 december 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
22/927 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing hernieuwde aanvraag om Wajong-uitkering en beoordeling van nieuw gebleken feiten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. Appellante had een hernieuwde aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, nadat haar eerdere aanvraag in 2016 was afgewezen op basis van arbeidsvermogen. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die aanleiding gaven om het eerdere besluit te herzien. Appellante had in haar hoger beroep aangevoerd dat zij geen arbeidsvermogen had en verwees naar medische stukken die haar stelling zouden onderbouwen. De Raad concludeerde echter dat de aangeleverde informatie in essentie bevestigde wat eerder bekend was en dat de eerdere beoordeling van haar arbeidsvermogen correct was. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv zich terecht op het standpunt had gesteld dat aan het verzoek van appellante geen nieuwe feiten of omstandigheden ten grondslag lagen. De Raad bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat het bestreden besluit niet evident onredelijk was. De uitspraak werd gedaan door rechter F.M. Rijnbeek, in aanwezigheid van griffier S. Pouw.

Uitspraak

22 927 WAJONG

Datum uitspraak: 6 december 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
22 maart 2022, 20/2817 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. F. Bakker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Bakker. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren op [Geboortedatum] 1993, heeft met een door het Uwv op 1 december 2015 ontvangen formulier een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) aangevraagd. Het Uwv heeft een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van
8 maart 2016 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen, omdat appellante beschikt over arbeidsvermogen.
1.2.
Met een door het Uwv op 30 maart 2020 ontvangen formulier heeft appellante opnieuw om een beoordeling van haar arbeidsvermogen verzocht. Ter ondersteuning van haar aanvraag heeft appellante informatie van de klinisch psycholoog van 26 april 2016 en van de revalidatiearts van 20 juni 2019 meegezonden. Het Uwv heeft deze aanvraag opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van 8 maart 2016. Het Uwv heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 17 april 2020 heeft het Uwv het verzoek afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die er toe leiden dat het besluit van 8 maart 2016 onjuist zou zijn.
1.3.
Bij besluit van 25 september 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 17 april 2020 gemaakte bezwaar met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 augustus 2020 en van 21 september 2020 ten grondslag.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat aan het verzoek van appellante geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd, die – waren zij destijds bij de beoordeling in 2016 bekend geweest – zouden hebben geleid tot een Wajong-uitkering van appellante met ingang van haar achttiende verjaardag. Uit het rapport van de verzekeringsarts van 15 januari 2016 blijkt dat een vermoeden van een bindweefselaandoening al ten tijde van het besluit van
8 maart 2016 in de beoordeling is betrokken, en dat de verzekeringsarts toen beperkingen bij de belasting van benen en zwaardere belasting van de armen heeft aangenomen. Door de verzekeringsartsen is gemotiveerd uiteengezet dat de aangeleverde specialistische informatie in essentie bevestigt wat eerder aan medische problematiek bekend was en bij de eerdere beoordeling naar aanleiding van de Wajong-aanvraag in december 2015 al door de verzekeringsarts werd meegewogen en is verdisconteerd in de beperkingen. Voorts blijkt uit het rapport van de verzekeringsarts van 15 januari 2016 ook dat de verzekeringsarts bij de beoordeling van de beperkingen destijds rekening heeft gehouden met de diagnose autisme (toen nog type Asperger) en dat de belemmeringen op het sociaal vlak door de aangeleverde informatie vooral worden bevestigd. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt voorts dat de problematiek van het houdings- en bewegingsapparaat al bij de vorige aanvraag door de verzekeringsarts is betrokken en beoordeeld, wat ook toen al heeft geleid tot het
opnemen van een aantal beperkingen op dat vlak.
2.2.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat het standpunt van het Uwv dat appellante op het moment waar het hier om gaat arbeidsvermogen had, in de rapporten van de verzekeringsartsen toereikend is gemotiveerd. De door appellante aangevoerde beroepsgronden leiden de rechtbank niet tot een ander oordeel. De medische informatie die appellante in de procedure heeft gebracht, bevestigt weliswaar dat appellante op een aantal punten aanzienlijke klachten had, maar al die punten zijn al in de eerste beoordeling betrokken en hebben geleid tot het opnemen van beperkingen. De rechtbank heeft dan ook geen grond gezien te twijfelen aan de juistheid van de rapporten van de verzekeringsartsen. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat niet aannemelijk is gemaakt dat sprake is van nieuwe of gewijzigde omstandigheden, die aanleiding zouden moeten zijn het besluit van 8 maart 2016 te herzien. Het Uwv heeft dan ook het verzoek om terug te komen van het besluit van 8 maart 2016 met toepassing van artikel 4:6 van de Awb kunnen afwijzen. Er is verder geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is. De rechtbank heeft dan ook geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen, zoals namens appellante ter zitting is verzocht.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv ten onrechte heeft geoordeeld dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of omstandigheden. Appellante is van mening dat zij geen arbeidsvermogen heeft en wijst op de medische stukken die ten grondslag liggen aan de herziening in een Ziektewet-procedure en de toekenning van WIA-uitkering per november 2020 en de eerder in deze procedure overgelegde medische stukken. Deze stukken tonen aan dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Het Uwv heeft op het verzoek van appellante om terug te komen van het besluit van
8 maart 2016 beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is (zie de uitspraak van de Raad van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872 en 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115). Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellante geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld onder 4.1 heeft aangedragen. De hernieuwde Wajong-aanvraag van 2020 was vergezeld van gegevens en argumenten die bij de eerste Wajong-aanvraag, in 2016, ook al bekend waren. De overwegingen van de rechtbank worden geheel onderschreven. De beroepsgrond van appellante dat zij per november 2020 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is in de zin van de Wet WIA en een IVA-uitkering heeft gekregen en om die reden geen arbeidsvermogen heeft, slaagt niet. Uit de Functionele Mogelijkhedenlijst, die in het kader van de WIA-beoordeling is opgesteld, is af te leiden dat appellante in medische zin in passende condities vier uur per dag belastbaar was en in staat was gedurende een uur aangesloten te kunnen werken, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In wat appellante heeft aangevoerd is dan ook geen grond gelegen om te oordelen dat het bestreden besluit in zoverre evident onredelijk is.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2023.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) S. Pouw