In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, geboren in 1997, had op 24 maart 2017 een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, welke was afgewezen omdat hij arbeidsvermogen had. Na een eerdere ongegronde beroepsprocedure, diende appellant op 7 september 2020 opnieuw een Wajong-aanvraag in, vergezeld van aanvullende documenten. Het Uwv wees deze aanvraag af, stellende dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. De rechtbank bevestigde deze afwijzing, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de appellant niet voldeed aan de criteria voor een Wajong-uitkering. De overgelegde stukken, waaronder een rechtmatigheidsonderzoek, werden niet als nieuw medisch bewijs beschouwd dat de eerdere besluiten zou kunnen ondermijnen. De Raad benadrukte dat nieuw gebleken feiten of omstandigheden alleen relevant zijn als ze na het eerdere besluit zijn voorgevallen of als ze niet eerder konden worden ingediend. De Raad concludeerde dat de appellant geen nieuwe gronden had aangevoerd die de eerdere besluiten onredelijk maakten. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.