ECLI:NL:CRVB:2023:2332

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 december 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
21/2246 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling en verzoek om schadevergoeding in WIA-zaak

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. T.A. Vetter, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had op 18 juni 2021 een uitspraak gedaan in een WIA-zaak, waartegen appellante in hoger beroep ging. Tijdens de procedure heeft het Uwv op 15 mei 2023 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waardoor appellante haar hoger beroep heeft ingetrokken. Appellante heeft verzocht om veroordeling van het Uwv in de proceskosten en om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het Uwv heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek om proceskostenvergoeding.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het Uwv in de proceskosten van appellante moet worden veroordeeld tot een bedrag van € 3.766,50. Dit bedrag is berekend op basis van de punten die zijn toegekend voor het indienen van het beroepschrift en het verschijnen ter zitting. Wat betreft het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, heeft de Raad vastgesteld dat de procedure niet langer dan de redelijke termijn heeft geduurd. De redelijke termijn eindigde op het moment van intrekking van het hoger beroep, wat betekent dat de procedure drie jaar en bijna tien maanden heeft geduurd, en dus niet is overschreden. Het verzoek om schadevergoeding is afgewezen.

Daarnaast heeft de Raad het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de wettelijke rente over de na te betalen uitkering en het griffierecht dat appellante in beroep en hoger beroep heeft betaald. De uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier, en is openbaar uitgesproken op 6 december 2023.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
18 juni 2021, 20/217 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 6 december 2023

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. T.A. Vetter, advocaat, hoger beroep ingesteld. Appellante heeft daarnaast verzocht om veroordeling tot vergoeding van schade, waaronder de wettelijke rente over de achterstallige betalingen.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft op 15 mei 2023 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Appellante heeft het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten. Tevens heeft appellante verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) door de Staat.
Het Uwv heeft op 27 juni 2023 medegedeeld geen verweer te voeren tegen het verzoek om proceskostenvergoeding.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek op een nadere zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Proceskosten
In artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb is bepaald dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Namens appellante is het hoger beroep ingetrokken omdat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 15 mei 2023 aan de bezwaren van appellante is tegemoetgekomen.
De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 1.674,- in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting) en op € 2.092,50 in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 1/2 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze voor verleende rechtsbijstand. De brief van 31 mei 2023 bevat geen inhoudelijke reactie en komt dus niet voor vergoeding in aanmerking. In totaal bedraagt de proceskostenvergoeding
€ 3.766,50.
Schadevergoeding
Voor het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM geldt het volgende.
De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd
(zie de uitspraak van de Raad van 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009). De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren, terwijl doorgaans geen sprake is van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd. De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen. De redelijke termijn eindigt op het moment van het intrekken van het hoger beroep (1) als het tegemoetkomend besluit en de intrekking op hetzelfde moment plaatsvinden en (2) als het hoger beroep wordt ingetrokken voordat het tegemoetkomend besluit is genomen. Als de intrekking van het hoger beroep plaatsvindt na een tegemoetkomend besluit, dan eindigt de redelijke termijn op het moment waarop het tegemoetkomend besluit is bekendgemaakt.
Het Uwv heeft het bezwaarschrift van appellante ontvangen op 8 juli 2019.
Na de gewijzigde beslissing op bezwaar van 15 mei 2023 heeft appellante het hoger beroep ingetrokken. Dit betekent dat de redelijke termijn is geëindigd op 15 mei 2023. Hieruit volgt dat de procedure drie jaar en bijna tien maanden heeft geduurd. De redelijke termijn is dus niet overschreden. De Raad wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Wettelijke rente
Het verzoek om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de wettelijke rente over de na te betalen uitkering wordt toegewezen. Voor de wijze waarop het Uwv de rente dient te berekenen wordt verwezen naar de uitspraak van 25 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958.
Griffierecht
Het Uwv dient het door appellante in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 3.766,50;
- veroordeelt het Uwv tot vergoeding van de wettelijke rente als hiervoor aangegeven;
- wijst het verzoek om schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn af;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 182- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2023.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) M.D.F. de Moor