ECLI:NL:CRVB:2023:2374

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 december 2023
Publicatiedatum
13 december 2023
Zaaknummer
23/1675 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant door het Uwv en de rol van medische en arbeidskundige beoordelingen

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant heeft zich op 18 maart 2019 ziekgemeld en heeft een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Het Uwv heeft de mate van arbeidsongeschiktheid per 15 maart 2021 vastgesteld op 54,53%. Appellant is het niet eens met deze vaststelling en heeft hoger beroep ingesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 1 november 2023, waarbij appellant via beeldverbinding aanwezig was, bijgestaan door zijn advocaat, mr. O. Labordus. Het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. G.J. Sjoer.

De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 7 april 2023, waarin het beroep van appellant ongegrond werd verklaard, in zijn beoordeling betrokken. De rechtbank had geoordeeld dat het Uwv de medische situatie van appellant niet zorgvuldig had ingeschat, maar de Raad kwam tot de conclusie dat het medisch onderzoek door het Uwv wel degelijk zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had alle relevante medische informatie in zijn beoordeling meegenomen en er was geen aanleiding om andere of verdergaande beperkingen op te nemen.

De Raad bevestigde de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid op 54,53% en wees het verzoek om schadevergoeding af. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht werd niet teruggegeven. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 13 december 2023.

Uitspraak

23/1675 WIA
Datum uitspraak: 13 december 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 7 april 2023, 22/4716 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 6 april 2021 heeft het Uwv geweigerd om aan appellant per 15 maart 2021 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 14 september 2021 bij de weigering van de WIA-uitkering gebleven. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 14 september 2021. Bij een tussenuitspraak van 13 april 2022 heeft de rechtbank het Uwv in de gelegenheid gesteld om een gebrek in de besluitvorming te herstellen. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 18 mei 2022 een nieuwe Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld waarin de belastbaarheid van appellant is weergegeven. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft andere functies geselecteerd. De mate van arbeidsongeschiktheid is vervolgens berekend op 27,98%. De beroepsprocedure is voortgezet en met een uitspraak van 20 juli 2022 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen de beslissing op bezwaar van 14 september 2021 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Naar aanleiding van deze uitspraak heeft het Uwv op 17 augustus 2022 een nieuw besluit genomen (het bestreden besluit). In het bestreden besluit is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 6 april 2021 gegrond verklaard en bepaald dat appellant per 15 maart 2021 recht heeft op een WIA-uitkering waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 54,53%.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. O. Labordus hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 1 november 2023. Appellant is via beeldverbinding verschenen, bijgestaan door mr. Labordus. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J. Sjoer.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 15 maart 2021 heeft vastgesteld op 54,53%. Volgens appellant heeft hij geen benutbare mogelijkheden en kan hij de geduide functies niet verrichten. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid juist heeft vastgesteld.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als chef bediening voor 32 uur per week. Op 18 maart 2019 heeft hij zich ziekgemeld met lichamelijke en psychische klachten en een verslaving aan alcohol. Nadat appellant een aanvraag om een WIA-uitkering had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. Vervolgens heeft het Uwv een aantal besluiten genomen, die zijn genoemd onder “procesverloop”.
Uitspraak van de rechtbank
2. Bij de tussenuitspraak van 13 april 2021 heeft de rechtbank het Uwv in de gelegenheid gesteld een gebrek te herstellen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep van een verkeerde diagnose zijn
uitgegaan, omdat er ook ten tijde van de datum in geding sprake was van een ernstige depressieve stoornis. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat onvoldoende inzichtelijk is of en hoe die diagnose doorwerkt in de beperkingen van appellant in de FML. Het Uwv heeft vervolgens een nieuwe FML opgesteld en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft andere functies geselecteerd. In de uitspraak van de rechtbank die daarna volgde heeft de rechtbank geoordeeld dat het gebrek niet voldoende hersteld is omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geschreven heeft dat er wel wat aanvullende beperkingen zijn te stellen ten aanzien van de belastbaarheid, maar dat niet inzichtelijk is of de verzekeringsarts bezwaar en beroep hierbij voldoende rekening heeft gehouden met de diagnose ernstige depressieve stoornis. Verder is niet inzichtelijk gemaakt waarom er voor appellant geen indicatie bestaat voor een urenbeperking, uitgaande van de diagnose ernstige depressieve stoornis. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat er nog steeds sprake is van een motiveringsgebrek. Het beroep is bij uitspraak van 20 juli 2022 gegrond verklaard en het Uwv is opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Bij het bestreden besluit, waarin bepaald is dat appellant per 15 maart 2021 54,53% arbeidsongeschikt is en recht heeft op een WIAuitkering, heeft het Uwv hieraan voldaan. De rechtbank heeft het beroep dat appellant tegen het bestreden besluit heeft ingesteld ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat de rechtbank voor wat betreft de medische beoordeling alleen toetst of het Uwv naar aanleiding van de uitspraak van 20 juli 2022 in zijn onderzoek voldoende duidelijk de ziekte ernstige depressieve stoornis mee heeft genomen en of daaruit een urenbeperking voortvloeit. Dit betekent dat de beroepsgronden over de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en over de fysieke klachten van appellant niet bij de beoordeling in deze zaak worden betrokken. De rechtbank heeft overwogen dat er geen reden is om de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist te achten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom, uitgaande van de diagnose ernstige depressieve stoornis, de vastgestelde beperkingen in psychisch en sociaal functioneren passend zijn, mits appellant niet meer dan ongeveer vijf uur per dag werkt. Appellant heeft in beroep geen medische stukken overgelegd waaruit blijkt dat de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist is. De geselecteerde functies zijn in medisch opzicht passend.
Het hoger beroep van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit tot vaststelling van de arbeidsongeschiktheid op 54,53% in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Verzekeringsgeneeskundige beoordeling
4.4.1.
Appellant heeft aangevoerd dat het medisch onderzoek naar zijn beperkingen niet zorgvuldig is geweest omdat hij zowel in de primaire fase als in bezwaar niet door een verzekeringsarts of verzekeringsarts bezwaar en beroep is gezien. Zijn beperkingen zijn niet goed ingeschat. Appellant heeft ter nadere onderbouwing van dit standpunt een expertise laten verrichten door verzekeringsarts P.J.A.J. van Amelsfoort. Van Amelsfoort heeft op 19 oktober 2023 een rapport uitgebracht. Van Amelsfoort is van mening dat de medische situatie van appellant niet juist is ingeschat en dat appellant op de datum in geding geen benutbare mogelijkheden heeft. Er is sprake van een in korte tijd zeer sterk wisselende belastbaarheid. Ook geldt dat appellant door een ernstige psychiatrische ziekte niet doorlopend in staat is tot functioneren op micro-, meso- en macroniveau. Appellant brengt ook een brief van de huisarts van 17 juli 2023 (met bijlagen) in waarin de benoemde diagnoses bevestigd worden. De huisarts schrijft dat hij zich geen zinvolle interventies voor appellant meer kan voorstellen. Appellant is dan ook van mening dat hij geen benutbare mogelijkheden heeft.
4.4.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De Raad overweegt dat er geen reden is om te oordelen dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aantoonbaar alle medische informatie bij zijn beoordeling betrokken. Uit het rapport van 8 september 2021 blijkt dat partijen overeen zijn gekomen dat er van een lichamelijk onderzoek door een verzekeringsarts bezwaar en beroep kan worden afgezien. Appellant is hier niet van teruggekomen door te vragen of er alsnog een lichamelijk onderzoek kan plaatsvinden. Appellant heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat een lichamelijk onderzoek tot een andere conclusie zou kunnen leiden. De Raad volgt de rechtbank ook in haar overweging dat er geen reden is om andere of verdergaande beperkingen op te nemen. Het rapport van Van Amelsfoort maakt dit niet anders. In het rapport van Van Amelsfoort staan inhoudelijk geen nieuwe objectieve gegevens. Het rapport bevat met name kritiek van procedurele aard. De Raad ziet hier geen aanknopingspunten in voor het oordeel dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest. De stelling van appellant dat hij geen benutbare mogelijkheden heeft, wordt ook niet gevolgd. Er is niet gebleken dat appellant op de datum in geding van 15 maart 2021 niet op minimaal niveau kon functioneren. Dat de huisarts op 17 juli 2023 heeft geschreven dat hij zich geen zinvolle interventies voor appellant meer kan voorstellen, zegt niets over de situatie op de datum in geding.
Arbeidskundige beoordeling
4.5.
Wat appellant heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor hem niet geschikt zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op 54,53% in stand blijft. In het voorgaande ligt besloten dat het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade wordt afgewezen.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van I. Gök als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2023.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) I. Gök

Bijlage

Artikel 5 van de Wet WIA
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA
De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.