ECLI:NL:CRVB:2023:2375
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant en de vaststelling van 66,61% door het Uwv
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant, die een WGA-uitkering ontvangt op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv heeft op 12 november 2020 vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 6 augustus 2020 op 66,61% ligt. Appellant is het niet eens met deze vaststelling en heeft bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft het besluit gehandhaafd. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep is gegaan.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 8 november 2023. Appellant, bijgestaan door zijn advocaat mr. D. Akdemir, heeft aangevoerd dat hij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. De Raad heeft echter geoordeeld dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht heeft vastgesteld. De Raad heeft vastgesteld dat er geen nieuwe medische stukken zijn ingediend die twijfels oproepen over de medische grondslag van het bestreden besluit. De Raad heeft de argumenten van appellant, waaronder de stelling dat zijn klachten in ernst toenemen, niet gevolgd.
De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv voldoende onderbouwd heeft dat appellant in staat is om de geselecteerde functies te vervullen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid op 66,61% blijft in stand. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en het griffierecht wordt niet terugbetaald.