ECLI:NL:CRVB:2023:2396

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
22/2209 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering wegens niet duurzaam arbeidsvermogen

In deze zaak gaat het om de weigering van een Wajong-uitkering aan appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, geboren op [Geboortedatum] 1999, heeft op 22 januari 2020 een Wajong-uitkering aangevraagd, waarbij zij aangaf belemmeringen te ondervinden door borderline, PTSS en ASS. Het Uwv concludeerde na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat appellante geen arbeidsvermogen had, maar dat deze situatie niet duurzaam was. De rechtbank Overijssel verklaarde het beroep van appellante ongegrond, maar veroordeelde het Uwv tot vergoeding van proceskosten en griffierecht.

Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij stelde dat zij duurzaam arbeidsongeschikt is en recht heeft op een Wajong-uitkering. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat het Uwv terecht had geweigerd, omdat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam was. De Raad volgde de argumentatie van het Uwv dat appellante, ondanks haar beperkingen, mogelijkheden tot ontwikkeling van arbeidsvermogen had. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen voldoende hadden gemotiveerd dat appellante in de toekomst arbeidsvermogen kan ontwikkelen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante geen recht heeft op een Wajong-uitkering, omdat zij niet aan de voorwaarden voldoet. De beslissing van de rechtbank om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van proceskosten en griffierecht bleef in stand, maar appellante kreeg geen vergoeding voor haar proceskosten in hoger beroep.

Uitspraak

22/2209 WAJONG
Datum uitspraak: 14 december 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
10 juni 2022, 21/538 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 30 juni 2020 heeft het Uwv geweigerd appellante een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 17 februari 2021 (bestreden besluit) bij de weigering van de Wajong-uitkering gebleven.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard. In verband met de toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante en tot vergoeding van het betaalde griffierecht aan appellante.
Namens appellante heeft mr. H. Oldenhof, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 2 november 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Oldenhof en door haar begeleider [A.]. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door T. van der Weert.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellante beschikte zij op de dag dat zij achttien jaar werd ( [Geboortedatum] 2017) dan wel op de datum van haar aanvraag (22 januari 2020) duurzaam niet over arbeidsvermogen en had zij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht een Wajong-uitkering heeft geweigerd.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [Geboortedatum] 1999, heeft met een door het Uwv op 22 januari 2020 ontvangen formulier ‘aanvraag beoordeling arbeidsvermogen’ een Wajong-uitkering aangevraagd. Daarbij heeft appellante vermeld belemmeringen te ondervinden door borderline, PTSS en ASS. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellante geen arbeidsvermogen heeft, maar deze situatie niet duurzaam is. Bij appellante is sprake van marginaal functioneren op persoonlijk en sociaal vlak wat leidt tot een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Appellante kan door middel van behandelingen arbeidsvermogen ontwikkelen.
1.2.
In de bezwaarfase heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep de hoorzitting bijgewoond, onderzoek gedaan en een rapport opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
Hangende het beroep heeft het Uwv onderkend dat bij de beoordeling van het arbeidsvermogen ten onrechte geen arbeidskundige beoordeling heeft plaatsgevonden. Na van de rechtbank toestemming te hebben gekregen, heeft het Uwv een gezamenlijk spreekuur van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingepland en met hun rapporten van 31 maart 2022 aan de rechtbank over de bevindingen van dit onderzoek gerapporteerd. Uit het onderzoek is volgens het Uwv onveranderd gebleken dat bij appellante ontwikkeling van het arbeidsvermogen mogelijk wordt geacht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van het in beroep door appellante ingediende rapport van 22 juni 2021 van psycholoog C.H.M. van Haaren en zijn eigen bevindingen op het spreekuuronderzoek op 30 maart 2022 overwogen dat er ten opzichte van begin 2021 sprake is van een verdere verbetering in het functioneren van appellante en dat de ernst van de symptomatologie is afgenomen. Appellante wordt niet meer behandeld en functioneert grotendeels zelfstandig. Het rapport van Van Haaren van 22 juni 2021 bevestigt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat appellante door middel van behandeling arbeidsvermogen kan ontwikkelen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft, gelet op het functioneren van appellante in werk en stage, zoals tijdens haar stage als beveiliger en haar werkzaamheden als schoonmaakster in 2018/2019, toegelicht dat appellante over basale werknemersvaardigheden beschikt. Gelet op de werkzaamheden die appellante heeft uitgevoerd en het feit dat appellante zelf kookt en haar kindje verzorgt, acht de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep appellante geschikt om de taken ‘plaatsen van onderdelen op een printplaat (1701)’ en ‘beleggen van broodjes (0701)’ uit te voeren.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft – mede naar aanleiding van wat het Uwv daarover ter zitting heeft verklaard – overwogen dat niet in geschil is dat appellante op haar achttiende op medische gronden geen arbeidsvermogen heeft omdat appellante niet voldoet aan de voorwaarden dat zij gedurende één uur aaneengesloten kan werken en vier uur per dag belastbaar is. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verzekeringsarts, de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gemotiveerd toegelicht dat het arbeidsvermogen van appellante zich nog kan ontwikkelen. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat bij appellante sprake is van een autismespectrumstoornis en een gegeneraliseerde angststoornis. Uit de in bezwaar ontvangen informatie van psycholoog Van Haaren van 25 januari 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep afgeleid dat de diagnose persoonlijkheidsstoornis is uitgesteld. Als gevolg van een behandeling in de periode van september tot en met december 2020 is er bij appellante een verbetering opgetreden. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn er (nog) verdere behandelmogelijkheden waardoor (verdere) ontwikkeling naar arbeidsvermogen mogelijk is. Het doel van deze behandeling kan zijn dat de draagkracht van appellante versterkt wordt zodat zij beter opgewassen is tegen de voor haar (vanuit ASS) stressvolle ondernemingen van studie of werk. De rechtbank heeft bij haar oordeel betrokken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 31 maart 2022 heeft toegelicht dat uit het rapport van 22 juni 2021 van psycholoog Van Haaren blijkt dat er ten opzichte van de situatie in bezwaar, begin 2021, sprake is van een verdere verbetering van het functioneren en dat de ernst van de symptomatologie is afgenomen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft naar het oordeel van de rechtbank inzichtelijk gemotiveerd waarom appellante, gelet op haar functioneren in werk en stage, beschikt over werknemersvaardigheden en waarom zij in staat kan worden geacht een taak uit te oefenen. De rechtbank heeft in wat appellante in beroep heeft aangevoerd geen reden gezien om aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep te twijfelen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 15 februari 2021 en 31 maart 2022 inzichtelijk en toereikend gemotiveerd dat de beperkingen van appellante niet duurzaam zijn. Appellante moet in staat worden geacht om (met hulp) arbeidsvermogen te ontwikkelen en zij is zodoende niet aan te merken als jonggehandicapte. Omdat het Uwv pas in beroep een volledige onderbouwing heeft gegeven voor de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit is er volgens de rechtbank sprake van een motiveringsgebrek. De rechtbank heeft dit motiveringsgebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb gepasseerd. Gelet op de toepassing van artikel 6:22 van de Awb heeft de rechtbank beslissingen gegeven over vergoeding van griffierecht en proceskostenveroordeling.
Het hoger beroep van appellante
3. Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante is van mening dat zij duurzaam arbeidsongeschikt is en om die reden in aanmerking dient te komen voor een Wajong-uitkering. Vanwege haar medische klachten is zij niet in staat arbeidsvermogen te ontwikkelen. Appellante heeft toegelicht dat geen enkele begeleiding tot op heden geleid heeft tot een ontwikkeling van haar arbeidsvermogen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de Wajong-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Om recht te hebben op een Wajong-uitkering moet een betrokkene duurzaam niet beschikken over arbeidsvermogen. De beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen betreft een inschatting van de kansen op verbetering van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Duurzaamheid op grond van de Wajong wordt aangenomen in een situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet meer kunnen ontwikkelen. Daarvan is sprake als een betrokkene geen enkel perspectief meer heeft op ontwikkeling en herstel is uitgesloten. Als het Uwv stelt dat duurzaamheid ontbreekt, hoeft het Uwv niet te onderbouwen dat een betrokkene in de toekomst zal beschikken over arbeidsvermogen. Het Uwv moet in zo’n geval wel aannemelijk maken dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich in de toekomst op een dusdanige wijze kunnen ontwikkelen dat niet uitgesloten is dat op termijn arbeidsvermogen zal kunnen ontstaan. Daarbij zijn van belang de bij betrokkene bestaande mogelijkheden tot verbetering van belastbaarheid, verdere ontwikkeling en toename van bekwaamheden. Anders dan bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling op grond van de Wet WIA kan in een situatie waarbij op lange termijn slechts een geringe kans op herstel bestaat, voor de toepassing van de Wajong (vooralsnog) geen duurzaamheid worden aangenomen. In een situatie waarin het arbeidsvermogen tijdelijk ontbreekt wordt voor de toepassing van de Wajong de duurzaamheid na een periode van tien jaar alsnog verondersteld aanwezig te zijn.
4.4.
Niet in geschil is dat appellante op haar achttiende verjaardag of de datum van haar aanvraag geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) heeft omdat zij niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur of niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is.
4.5.
Het Uwv hanteert bij de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen een beoordelingskader, dat is opgenomen in Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’. Volgens het beoordelingskader spreekt de verzekeringsarts zich uit over de ontwikkeling van de mogelijkheden van betrokkene, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment waarop de beoordeling betrekking heeft. In het beoordelingskader is een stappenplan (zie bijlage) opgenomen voor het onderzoek van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige naar de vraag of bij een betrokkene al dan niet sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen. Voor zover de verzekeringsarts, overeenkomstig het stappenplan, niet zelfstandig over het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen kan besluiten, spreken verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zich gezamenlijk uit over de te verwachten ontwikkeling van betrokkene en of die al dan niet tot arbeidsvermogen kan leiden.
4.6.
De gronden waarop het hoger beroep berust zijn grotendeels een herhaling van wat appellante in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellante uitvoerig en voldoende gemotiveerd besproken en met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.7.
Appellante en haar begeleider hebben ter zitting van de Raad toegelicht dat appellante in haar thuissituatie meer aan kan dan in een werksituatie. De begeleider van appellante heeft uiteengezet dat appellante moeilijkheden ondervindt bij samenwerken met andere mensen. De omstandigheid dat het vanaf 2018 wat beter gaat met appellante komt door de begeleiding.
4.8.
Wat appellante ter zitting nog naar voren heeft gebracht geeft geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van het standpunt van het Uwv. De verzekeringsartsen hebben bij hun beoordeling betrokken dat bij appellante sprake is van een marginaal functioneren op sociaal vlak. Wel stellen zij zich op het standpunt dat er behandelingen zijn waarmee de draagkracht van appellante kan worden versterkt zodat zij beter is opgewassen tegen de voor haar
(vanuit ASS) stressvolle ondernemingen van studie en/of werk. Zoals door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 31 maart 2022 is uiteengezet, wordt in de rapporten van psycholoog Van Haaren vanaf 2021 ook enige verbetering van de draagkracht van appellante beschreven, waarbij appellante wat beter functioneert en de symptomatologie in ernst is afgenomen.
4.9.
De rechtbank kan worden gevolgd in haar oordeel dat het Uwv aannemelijk heeft gemaakt dat niet kan worden uitgesloten dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie bij appellante op haar achttiende jaar alsmede de datum van haar aanvraag zich nog konden ontwikkelen.
4.10.
Gelet op 4.6 tot en met 4.9 heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat het ontbreken van arbeidsvermogen van appellante op de dag dat zij achttien jaar werd ( [Geboortedatum] 2017) dan wel op de datum van haar aanvraag (22 januari 2020) niet duurzaam was en appellante daarom niet als jonggehandicapte is aan te merken.
Conclusie en gevolgen
5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van D. Schaap als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2023.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) D. Schaap

Bijlage

Artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong
Jonggehandicapte is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong
Onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben wordt in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
Beoordelingskader uit Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’
“Stap 1 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of er sprake is van een progressief ziektebeeld.
Als het antwoord bevestigend is, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 2 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of de situatie van cliënt aan beide volgende voorwaarden voldoet:
* er is sprake van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden;
* de aandoening is zodanig ernstig dat geen enkele toename van bekwaamheden mag worden verwacht.
Als aan deze beide voorwaarden wordt voldaan, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 3 - voor de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige samen
De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige stellen in gezamenlijk overleg vast of het ontbreken van arbeidsvermogen van de cliënt duurzaam is. Zij betrekken daarbij ten minste de volgende aspecten in onderlinge samenhang:
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden ter verbetering van de belastbaarheid;
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot verdere ontwikkeling;
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot toename van bekwaamheden.
Op grond van hun gezamenlijk overleg concluderen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige of het arbeidsvermogen al dan niet duurzaam ontbreekt. De beoordeling is afgerond.