ECLI:NL:CRVB:2023:2397

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
23/383 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid en WAO-uitkering met betrekking tot appellant

In deze zaak gaat het om de herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant ontving sinds 1990 een WAO-uitkering, maar na een herbeoordeling in 2018 werd zijn arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 35,06%. Het Uwv heeft vervolgens zijn uitkering per 13 november 2019 verhoogd naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 25 tot 35%. Appellant was het niet eens met deze indeling en heeft bezwaar gemaakt, wat leidde tot een rechtszaak. De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht appellant in de arbeidsongeschiktheidsklasse 25 tot 35% heeft ingedeeld. De Raad oordeelde dat de medische rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de geschiktheid van de geduide functies. Appellant's argumenten over de noodzaak van een fysiek spreekuurcontact werden niet gevolgd, omdat de verzekeringsarts voldoende informatie had om tot een oordeel te komen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant geen recht heeft op een hogere uitkering of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

23/383 WAO
Datum uitspraak: 14 december 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 19 december 2022, 21/5747 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 3 maart 2021 heeft het Uwv de uitkering die appellant op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontving met ingang van 13 november 2019 verhoogd naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 25 tot 35%. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 18 november 2021 (bestreden besluit) bij de indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 25 tot 35% gebleven.
Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. R. Wouters, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 2 november 2023. Voor appellant is mr. Wouters verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.C.M. Martens.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellant per 13 november 2019 33,20% arbeidsongeschikt heeft verklaard zodat appellant recht heeft op een WAO-uitkering in de arbeidsongeschiktheidsklasse 25 tot 35%. Volgens appellant heeft hij meer medische beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv appellant terecht heeft ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 25 tot 35%.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 1990 een WAO-uitkering, laatstelijk naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Naar aanleiding van een verzoek om herbeoordeling is appellant op 6 september 2018 gezien op het spreekuur van een verzekeringsarts. Deze heeft geconcludeerd dat sprake is van toegenomen beperkingen door dezelfde oorzaak en heeft deze beperkingen vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Na arbeidskundig onderzoek is de mate van arbeidsongeschiktheid bepaald op 35,06%. Met een besluit van 15 oktober 2018 heeft het Uwv bepaald dat appellant toegenomen arbeidsongeschikt is per 22 december 2017. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 35,06%. De WAOuitkering van appellant wordt op grond van artikel 37 van de WAO echter pas herzien als deze toegenomen arbeidsongeschiktheid 104 weken voortduurt. Bij besluit op bezwaar van 7 mei 2019 is de datum van de toegenomen arbeidsongeschiktheid gewijzigd in 15 november 2017.
1.2.
Appellant heeft voor het einde van deze 104 weken een herbeoordeling aangevraagd. Vervolgens heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een FML van 11 februari 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 33,20%. Het Uwv heeft bij besluit van 3 maart 2021 vastgesteld dat appellant per 13 november 2019 recht heeft op een WAO-uitkering in de arbeidsongeschiktheidsklasse 25 tot 35%.
1.3.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de medische rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De verzekeringsartsen hebben alle klachten van appellant en de informatie van de behandelaars betrokken in hun beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een aanvullend rapport van 22 juli 2022 toegelicht waarom een fysiek spreekuur geen toegevoegde waarde zou hebben: verslechtering van de long- en slaapklachten valt alleen te objectiveren door middel van technisch onderzoek en de anamnestische gegevens van de pulmonale toestand waren bekend. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had de beschikking over deze technische gegevens. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd waarom een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende inzichtelijk gemaakt welke informatie in het geval van appellant nodig is om te beoordelen of de beperkingen zijn toegenomen, en dat hij over deze informatie beschikt. Bovendien heeft appellant op zitting aangegeven dat er geen andere medische gegevens beschikbaar zijn. De stelling van appellant dat zijn gezondheid is verslechterd heeft de rechtbank gelet hierop onvoldoende gevonden om mee te gaan in het standpunt dat een fysiek spreekuurcontact nodig is. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd waarom niet meer of andere beperkingen zijn aangenomen. Het gaat bij appellant om de toegenomen beperkingen ten gevolge van COPD en OSAS. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het aanvullend rapport van 22 juli 2022 beschreven dat uit de informatie van de longarts volgt dat de hoeveelheid ademhalingsverstoringen in de nacht verwaarloosbaar is en dat hier geen beperkingen voor zijn te duiden. De COPD van appellant betreft GOLD klasse 2, en hiermee is voldoende rekening gehouden in de FML. Deze informatie is door appellant niet betwist en er ontbreekt een medisch objectieve onderbouwing van de klachten die appellant op de datum in geding ervaart. Uitgaande van de juistheid van vastgestelde beperkingen heeft de rechtbank in wat appellant heeft aangevoerd geen aanleiding gezien te twijfelen aan de geschiktheid van de geduide functies. Dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep tot een ander, lager, arbeidsongeschiktheidspercentage is gekomen dan de arbeidsdeskundige bij de beoordeling in 2018 is naar het oordeel van de rechtbank niet onduidelijk. Hoewel de medische belastbaarheid niet veranderd is, is de arbeidskundige beoordeling ook een onderdeel van de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid. Het Uwv heeft terecht toegelicht dat de functies in het CBBS aan constante verandering onderhevig zijn. Hierdoor kunnen bij beoordelingen op verschillende momenten, met een ongewijzigde FML, verschillen ontstaan in de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage.
Het hoger beroep van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft aangevoerd het niet eens te zijn met het oordeel van de verzekeringsarts dat een fysiek consult niet nodig was omdat zijn gezondheidssituatie vanaf 2018 niet noemenswaardig gewijzigd zou zijn. Het stellen van een diagnose is nooit alleen statistisch/technisch en de invloed van een consult is nodig. Volgens appellant is er onvoldoende rekening gehouden met zijn toegenomen gezondheidsklachten, het tijdsverloop in verband met de wachttijd en de herbeoordeling in oktober 2018. Hij heeft last van kortademigheid, veel hoesten en zijn nachtrust is aangetast door benauwdheid en angst- en paniekaanvallen. Appellant slaapt met een CPAP-apparaat. De longaandoening houdt de psychische klachten in stand en andersom. Door de slapeloze nachten raakt appellant uitgeput en het ontneemt hem de energie om opgewassen te zijn tegen zijn lichamelijke klachten. De verzekeringsarts heeft in het rapport van 6 september 2018 vastgesteld dat er toegenomen gezondheidsklachten en beperkingen zijn. Uit het telefonisch contact op 18 januari 2021 met de verzekeringsarts blijkt dat de longklachten en de slaapproblematiek van appellant zijn toegenomen. Voor appellant is het onbegrijpelijk dat bij een verslechterde gezondheid ten opzichte van 2017 tot een lager arbeidsongeschiktheidspercentage, te weten 33,20%, wordt gekomen. Appellant acht zich niet in staat functies te verrichten.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om appellant in te delen in de arbeidsongeschiktheidsklasse 25 tot 35% in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt
.Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van de gronden die hij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de beroepsgronden van appellant niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, zoals weergegeven onder 2, worden onderschreven. Ten aanzien van de grond dat niet afgezien had mogen worden van een fysiek spreekuurcontact wordt daaraan nog toegevoegd dat mede van belang wordt geacht dat de verzekeringsarts appellant heeft gezien op het spreekuur van 6 september 2018 bij de beoordeling over de toegenomen arbeidsongeschikt per 15 november 2017. Dezelfde verzekeringsarts heeft appellant gesproken op 18 januari 2021. Beide keren heeft de verzekeringsarts een uitgebreide anamnese afgenomen. De verzekeringsarts had hiermee een voldoende beeld van de medische situatie om tot een beoordeling te komen. Voor het oordeel dat sprake is van een onjuiste beoordeling van de medische situatie van appellant ontbreekt medisch objectiveerbare informatie.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant recht heeft op een WAO-uitkering in de arbeidsongeschiktheidsklasse 25 tot 35%.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van N. Zwijnenberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2023.
(getekend) E. Dijt
(getekend) N. Zwijnenberg

Bijlage

Artikel 37 van de WAO
1. Terzake van toeneming van arbeidsongeschiktheid vindt herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 45%, onverminderd de artikelen 39 en 39a, plaats zodra de toegenomen arbeidsongeschiktheid onafgebroken 104 weken heeft geduurd.
(…)