ECLI:NL:CRVB:2023:2403

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
20 december 2023
Zaaknummer
23/168 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WIA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de herziening van de WIA-uitkering van appellant door het Uwv, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 35% tot 45%. Appellant, die voorheen als operator in een kaasfabriek werkte, heeft bezwaar gemaakt tegen deze herziening, omdat hij meent dat zijn medische beperkingen niet correct zijn beoordeeld. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep is gegaan. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv de herziening van de WIA-uitkering terecht heeft doorgevoerd. De Raad oordeelt dat de medische en arbeidskundige beoordelingen van het Uwv voldoende onderbouwd zijn en dat appellant niet heeft aangetoond dat zijn beperkingen zwaarder zijn dan door het Uwv is vastgesteld. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en laat de herziening van de WIA-uitkering in stand.

Uitspraak

23/168 WIA
Datum uitspraak: 20 december 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 december 2022, 22/2122 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 29 juni 2021 heeft het Uwv de uitkering die appellant ontving op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 1 september 2021 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% tot 45%. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 6 april 2022 (bestreden besluit) bij de herziening van de uitkering gebleven.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. P.A. van Lange, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak via videobellen behandeld op een zitting van 14 november 2023. Voor appellant is verschenen mr. Van Lange. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.C. Puister.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de WIA-uitkering per 1 september 2021 heeft herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% tot 45%. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft herzien.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als operator in een kaasfabriek voor gemiddeld 40,29 uur per week. Het Uwv heeft na afloop van de voorgeschreven wachttijd aan appellant met ingang van 28 januari 2019 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 63,40%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellant met ingang van 27 november 2020 een WGA-vervolguitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 55% tot 65%.
1.2.
Appellant heeft het Uwv op 14 december 2020 verzocht om een herbeoordeling wegens verslechtering van zijn gezondheid. Vervolgens hebben een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv onderzoek gedaan. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst van 13 juni 2021. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 40,48%. Het Uwv heeft bij besluit van 29 juni 2021 de WGA-vervolguitkering per 1 september 2021 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% tot 45%.
1.3.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en een rapport opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het volgende overwogen. Het onderzoek van de verzekeringsartsen is gebaseerd op een anamnese, dossierstudie, eigen onderzoek en informatie van de behandelend sector. De verzekeringsartsen hebben rekening gehouden met de informatie van Ipsy van 15 maart 2019, de informatie van de huisarts en de (eerdere) rapporten van de verzekeringsartsen en de arbo-arts. Wat appellant in beroep heeft aangevoerd geeft geen reden de medische grondslag van het bestreden besluit voor onjuist te houden. De in het kader van de eerdere WIA-beoordeling vastgestelde beperkingen zijn aangepast, waarbij met name een uitbreiding van beperkingen voor dynamische handelingen is aangenomen. Hierdoor wordt de eerder vastgestelde preventieve urenbeperking niet langer gehandhaafd. Voor de ter zitting genoemde verergering van zijn hoofdklachten en komende onderzoeken naar zijn voetklachten, kan appellant zich bij het Uwv melden met toegenomen klachten. Volgens de rechtbank is geen grond voor het oordeel dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellant overschrijdt. De functies zijn dus voor hem geschikt. Dit betekent dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant door het Uwv terecht is vastgesteld op 35% tot 45%.
Het hoger beroep van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant betoogt dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn beperkingen als gevolg van voetklachten, hoofdpijnklachten en depressieve klachten. Gelet op zijn beperkingen is hij ongeschikt voor de geselecteerde functies en is een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80% tot 100% geïndiceerd.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de herziening van de WIA-uitkering van appellant in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, staan in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.4.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, maakt niet dat de Raad twijfelt aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellant. Daarbij wordt het volgende overwogen.
4.4.1.
Over de voetklachten schrijft de verzekeringsarts in het rapport van 13 juni 2021 dat het na doorvragen aan appellant blijkt te gaan om problemen met de linkerknie. In het dossier zijn geen medische stukken aanwezig die de voetklachten van appellant onderbouwen. De verzekeringsarts heeft tijdens een lichamelijk onderzoek geen functionele beperkingen aan de voeten waargenomen. Voor zover appellant aanvoert dat zijn knieklachten zijn onderschat, ontbreekt hiervoor een medische onderbouwing. Tijdens het lichamelijk onderzoek kon appellant vanuit hurkzit overeind komen maar gaf hij aan pijn te hebben aan zijn knieën. Zekerheidshalve heeft de verzekeringsarts onder meer beperkingen vastgesteld voor kniebelastende arbeid. Er zijn geen medische gegevens waaruit blijkt dat appellant meer of zwaarder beperkt is ten gevolge van zijn knieklachten.
4.4.2.
Appellant heeft zijn hoofdpijnklachten voor het eerst gemeld tijdens de hoorzitting in bezwaar. Weliswaar heeft hij tijdens de eerdere WIA-beoordeling in 2018 ook melding gemaakt van hoofdpijn, maar hiervoor zijn toen geen beperkingen opgenomen. Verder heeft appellant geen medische informatie overgelegd die zijn hoofdpijnklachten op 1 september 2021, de datum in geding, onderbouwen. Gelet hierop heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep navolgbaar geen aanleiding gezien om voor de hoofdpijnklachten beperkingen aan te nemen.
4.4.3.
Voor de depressieve klachten heeft het Uwv bij de eerdere WIA-beoordeling in 2018 een preventieve urenbeperking vastgesteld van maximaal 20 uren per week. Appellant zou toen voor zijn psychische klachten worden behandeld bij Ipsy. Die behandeling is gestart in mei 2019 en was ten tijde van de herbeoordeling afgerond. De urenbeperking was vastgesteld ter voorkoming van verdere decompensatie en om appellant de gelegenheid te geven zijn leven weer op orde te brengen. De verzekeringsarts stelt in het rapport van 13 juni 2021 dat er geen aanleiding is voor het vaststellen van beperkingen vanwege psychische klachten. Tijdens het psychisch onderzoek zijn bij appellant geen afwijkingen waargenomen. Verder staat appellant voor zijn klachten niet onder behandeling, gebruikt hij geen psychomedicatie en onderneemt hij diverse activiteiten. Hij is bezig met het leren van de Nederlandse taal met als doel om trambestuurder te kunnen worden, hij zit midden in een verhuizing en is alleen naar het spreekuur gekomen. Ook in het dagverhaal zijn geen aanwijzingen te vinden voor het bestaan van psychopathologie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant tijdens de hoorzitting geobserveerd en ook geen aanwijzingen gevonden voor psychopathologie. De verzekeringsartsen hebben hiermee toereikend en inzichtelijk gemotiveerd dat op dit punt geen aanleiding is om beperkingen vast te stellen. Appellant heeft geen medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat hij op de datum in geding beperkt is vanwege psychische klachten.
Arbeidskundige beoordeling
4.5.
Appellant heeft aangevoerd dat de signaleringen in de functiebelasting van de geselecteerde functies onvoldoende zijn gemotiveerd. Deze grond is te laat aangevoerd en daarom in strijd met de goede procesorde. De Raad heeft appellant op 4 augustus 2023 een termijn van vier weken gegeven voor indiening van nadere gronden. Op verzoek van appellant is de termijn tot en met 15 september 2023 verlengd. Appellant heeft de termijn ongebruikt laten verstrijken. Pas op de dag voor de zitting heeft appellant via e-mail deze grond ingediend. De gemachtigde van het Uwv heeft zich daar niet op kunnen voorbereiden en niet is gebleken dat appellant deze grond niet eerder had kunnen aanvoeren. De Raad zal deze beroepsgrond daarom buiten beschouwing laten.
4.6.
Wat appellant verder in hoger beroep heeft aangevoerd over de geschiktheid van de geselecteerde functies is niets anders dan wat hij daarover bij de rechtbank heeft gesteld. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank daarover en de overwegingen die daaraan ten grondslag liggen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de herziening van de WIA-uitkering per 1 september 2021 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% tot 45% in stand blijft.
6. Appellant krijgt geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.R. van der Velde, in tegenwoordigheid van A.M. Geurtsen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2023.
(getekend) W.R. van der Velde
(getekend) A.M. Geurtsen

Bijlage

Artikel 5 van de Wet WIA
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA
De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.