ECLI:NL:CRVB:2023:2415

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
20 december 2023
Zaaknummer
22/1664 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering en terugkomen op eerdere besluiten door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellant had eerder, op 18 januari 2011, een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, welke op 22 maart 2011 was afgewezen. Na een verzoek om terug te komen van deze beslissing, dat door het Uwv op 27 februari 2020 werd afgewezen, heeft appellant bezwaar gemaakt. Dit bezwaar werd ongegrond verklaard, waarna appellant in beroep ging bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna appellant hoger beroep instelde.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv terecht had besloten geen aanleiding te zien om terug te komen van de eerdere weigering. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de afwijzing van de Wajong-uitkering konden rechtvaardigen. Appellant had aangevoerd dat zijn psychische klachten onvoldoende waren meegewogen, maar de Raad volgde dit standpunt niet. De Raad stelde vast dat er geen verslechtering van de medische situatie was binnen vijf jaar na het achttiende jaar van appellant, en dat de toegenomen klachten niet het gevolg waren van dezelfde ziekteoorzaak als eerder vastgesteld.

De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank, en de Raad oordeelde dat appellant geen recht had op een Wajong-uitkering. De kosten van de procedure werden niet vergoed, en het betaalde griffierecht werd niet teruggegeven. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

22/1664 WWAJ
Datum uitspraak: 20 december 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 3 mei 2022, 20/8961 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 27 februari 2020 heeft het Uwv geweigerd terug te komen van het besluit van 22 maart 2011, waarbij de aanvraag van appellant om een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) is afgewezen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dat bezwaar met een besluit van 17 september 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. J.L. van Os, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2023. Appellant en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft beslist dat geen aanleiding bestaat om terug te komen van de weigering om appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellant is onvoldoende rekening gehouden met zijn psychische klachten op (onder meer) het achttiende jaar. De Raad volgt dit standpunt niet. Het Uwv heeft het verzoek van appellant op goede gronden afgewezen. Niet gebleken is dat binnen vijf jaar na het achttiende jaar de medische situatie van appellant is verslechterd en hij alsnog recht heeft op een Wajong-uitkering.
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1993, heeft op 18 januari 2011 een aanvraag gedaan voor een Wajong-uitkering. Bij besluit van 22 maart 2011 heeft het Uwv deze aanvraag afgewezen. Het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 21 juli 2011 ongegrond verklaard. Appellant heeft geen beroep ingesteld tegen dit besluit.
1.2.
Met het formulier ‘Aanvraag beoordeling arbeidsvermogen’, door het Uwv ontvangen op
3 februari 2020, heeft appellant opnieuw een Wajong-uitkering aangevraagd. Het Uwv heeft deze aanvraag opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van 22 maart 2011. Bij besluit van 27 februari 2020 heeft het Uwv dit verzoek afgewezen omdat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden.
1.3.
In de bezwaarfase heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzoek gedaan en een
rapport opgesteld. Met name op basis van dit rapport heeft het Uwv geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt. Voor zowel het verleden als voor de toekomst wordt geen aanleiding gezien om van het besluit van 22 maart 2011 terug te komen. Het Uwv acht evenmin sprake van toegenomen arbeidsongeschiktheid uit dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na het achttiende jaar.
Uitspraak van de rechtbank
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de door appellant overgelegde informatie van de behandelend psycholoog niet ziet op het zeventien/achttiende jaar. In haar e-mailbericht van 2 maart 2020 stelt de psycholoog weliswaar dat appellant in de periode van 2005 tot 2009 een trauma heeft opgelopen, maar hieruit blijkt niet dat voor het zeventien/achttiende jaar al beperkingen moeten worden aangenomen in verband met PTSS. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv op goede gronden heeft vastgesteld dat geen sprake is van een nieuw feit. Het bestreden besluit is niet evident onredelijk. Ook voor de toekomst heeft het Uwv terecht geen aanleiding gezien om terug te komen van het besluit van 22 maart 2011. Niet gebleken is immers dat de in 2011 aangenomen beperkingen onjuist zijn. De toegenomen beperkingen zijn niet het gevolg van het syndroom van Asperger. Dit betekent dat de toegenomen klachten en beperkingen die in 2016 zijn opgetreden ten gevolge van PTSS, niet kunnen leiden tot het alsnog toekennen van een Wajong-uitkering. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien een deskundige te benoemen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat op zijn zeventiende/achttiende jaar sprake was van een depressieve stoornis of angststoornis. Ter ondersteuning hiervan verwijst hij naar de informatie van zijn behandelend psycholoog I. van den Broek van 6 april 2020. Dat de stoornis pas in 2016 tot volle uiting is gekomen doet niets af aan het eerder bestaan daarvan. Mogelijk is voorheen alles ten onrechte ‘opgehangen’ aan de diagnose Asperger. Dat in 2016 sprake zou zijn van een medisch knikpunt is volgens appellant arbitrair vastgesteld. Appellant verzoekt een deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat het Uwv het verzoek van appellant om terug te komen van de weigering om hem een Wajong-uitkering toe te kennen, mocht afwijzen. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
In hoger beroep heeft appellant de in beroep naar voren gebrachte gronden en argumenten in essentie herhaald. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat Uwv op goede gronden niet is teruggekomen van zijn besluit van 22 maart 2011. Voor zover het verzoek betrekking heeft op het verleden heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en het bestreden besluit niet evident onredelijk is. Voor zover het verzoek, gelet op de zogenoemde duuraanspraak-jurisprudentie, ziet op de toekomst, heeft de rechtbank inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat de belastbaarheid op het achttiende jaar juist is vastgesteld. De hieraan ten grondslag liggende overwegingen worden onderschreven. Benadrukt wordt dat de diagnose PTSS in 2017 is gesteld en de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende heeft gemotiveerd waarom uitgegaan moet worden van een ‘medisch knikmoment’ als gevolg van deze aandoening in 2016. Immers, zoals ook tot uitdrukking komt in de brief van psycholoog Van den Broek van 24 januari 2020 zijn de klachten van appellant in dat jaar ontstaan. Dat, zoals appellant stelt, (onder meer) vanwege een angststoornis en een depressieve stoornis reeds op het achttiende jaar forsere beperkingen moeten worden aangenomen dan het Uwv heeft gedaan, is onvoldoende onderbouwd. Door appellant zijn namelijk geen nieuwe medische gegevens overgelegd en ook uit de in bezwaar overgelegde informatie van voormelde psycholoog, waaronder haar email van 6 april 2020, blijkt onvoldoende dat het Uwv voormeld knikmoment onjuist heeft vastgesteld.
Regeling toegenomen arbeidsongeschiktheid
4.4.
Appellant heeft zijn aanvraag ingediend op 3 februari 2020. Omdat dit moment gelegen is na het moment waarop – volgens artikel 2:15, vierde lid, van de Wajong nog een recht op arbeidsondersteuning kan ontstaan – dient de aanvraag van appellant beoordeeld te worden aan de hand van artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong.
4.5.
Gelet op laatstgenoemd artikel kan alsnog recht op een Wajong-uitkering ontstaan als appellant binnen vijf jaar na zijn achttiende jaar jonggehandicapt is geworden als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak. Van een dergelijke situatie is hier geen sprake reeds omdat de opgekomen beperkingen binnen vijf jaar na het achttiende jaar niet het gevolg zijn van dezelfde ziekteoorzaak (Asperger), maar van PTSS.
4.6.
Omdat twijfel aan de medische beoordeling ontbreekt, wordt geen aanleiding gezien om over te gaan tot benoeming van een deskundige.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van A.M. Geurtsen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2023.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) A.M. Geurtsen

Bijlage

Artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
Artikel 1a:1 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten
1. Jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
2. De ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, wordt alsnog jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.
[…]