ECLI:NL:CRVB:2023:2415
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering Wajong-uitkering en terugkomen op eerdere besluiten door het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellant had eerder, op 18 januari 2011, een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, welke op 22 maart 2011 was afgewezen. Na een verzoek om terug te komen van deze beslissing, dat door het Uwv op 27 februari 2020 werd afgewezen, heeft appellant bezwaar gemaakt. Dit bezwaar werd ongegrond verklaard, waarna appellant in beroep ging bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna appellant hoger beroep instelde.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv terecht had besloten geen aanleiding te zien om terug te komen van de eerdere weigering. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de afwijzing van de Wajong-uitkering konden rechtvaardigen. Appellant had aangevoerd dat zijn psychische klachten onvoldoende waren meegewogen, maar de Raad volgde dit standpunt niet. De Raad stelde vast dat er geen verslechtering van de medische situatie was binnen vijf jaar na het achttiende jaar van appellant, en dat de toegenomen klachten niet het gevolg waren van dezelfde ziekteoorzaak als eerder vastgesteld.
De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank, en de Raad oordeelde dat appellant geen recht had op een Wajong-uitkering. De kosten van de procedure werden niet vergoed, en het betaalde griffierecht werd niet teruggegeven. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.