ECLI:NL:CRVB:2023:2435

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
22/1145 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering en geschiktheid van functies voor appellante

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante per 12 april 2021, omdat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellante, die voorheen als woonbegeleider werkte, heeft zich op 21 september 2018 ziek gemeld en ontving aanvankelijk een loongerelateerde WGA-uitkering. Na bezwaar van haar ex-werkgever heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid herbeoordeeld en geconcludeerd dat appellante vanaf 12 april 2021 niet langer recht heeft op de uitkering. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 14 december 2023 behandeld. Appellante betwistte de geschiktheid van de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies, met name de functies van archiefmedewerker, en voerde aan dat deze functies haar belastbaarheid overschrijden. De Raad oordeelde echter dat het Uwv de beëindiging van de WGA-uitkering terecht heeft doorgevoerd. De Raad volgde de argumenten van de rechtbank en concludeerde dat de arbeidsdeskundige voldoende onderbouwing had gegeven voor de geschiktheid van de functies. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellante ongegrond, wat betekent dat de beëindiging van de WGA-uitkering in stand blijft.

Uitspraak

22/1145 WIA
Datum uitspraak: 14 december 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 maart 2022, 21/2464 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] ( Duitsland ) (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 19 augustus 2020 heeft het Uwv aan appellante, met ingang van 18 september 2020, een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend en daarbij de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 80 tot 100%. De ex-werkgever heeft daartegen bezwaar gemaakt. Het Uwv heeft met een besluit van 1 april 2021 (bestreden besluit) het bezwaar gegrond verklaard. Hieraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat appellante vanaf 17 september 2020 minder dan 35% arbeidsongeschikt is en dat de WGA-uitkering van appellante vanaf 12 april 2021 wordt beëindigd.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. P.A.J. van Putten, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 2 november 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Putten. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. R. Spanjer.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de WIA-uitkering per 12 april 2021 heeft beëindigd, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante kan zij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de WGA-uitkering terecht heeft beëindigd.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als woonbegeleider voor gemiddeld 32 uur per week. Op 21 september 2018 heeft zij zich ziek gemeld met verschillende klachten. Nadat appellante een aanvraag om een WIA-uitkering had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 31 juli 2020. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante onvoldoende functies kunnen selecteren en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 80 tot 100%. Het Uwv heeft bij besluit van 19 augustus 2020 aan appellante met ingang van 18 september 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend. Appellante krijgt de loongerelateerde WGA-uitkering tot en met 17 januari 2021.
1.2.
Bij besluit van 30 oktober 2020 is de loongerelateerde WGA-uitkering met ingang van 18 januari 2021 omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%.
1.3.
De ex-werkgever heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 19 augustus 2020. In de bezwaarfase heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en een rapport opgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft functies kunnen selecteren en de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 18,15%. Het Uwv heeft appellante en de exwerkgever op 11 februari 2021 laten weten voornemens te zijn het besluit van 19 augustus 2020 te wijzigen. De wijziging zou inhouden dat de WGA-uitkering vanaf 12 april 2021 wordt beëindigd.
1.4.
Appellante en de ex-werkgever hebben op het voornemen gereageerd. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt zoals weergegeven in de brief van 11 februari 2021.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Appellante heeft de medische beoordeling in beroep niet betwist. De rechtbank is daarom uit gegaan van de juistheid van de FML van 31 juli 2020. De rechtbank heeft geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de geschiktheid van de geduide functies voor appellante en de signaleringen en mogelijke overschrijdingen voldoende heeft onderbouwd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft overleg gehad met een arts van Bijzondere Zaken over de beperking op concentratie. Deze verzekeringsarts heeft verklaard dat de geselecteerde functies op dit punt geaccepteerd kunnen worden, zodat de geduide functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. De rechtbank heeft in wat is aangevoerd geen aanleiding gezien voor twijfel aan de geschiktheid van de geduide functies. Op de zitting heeft appellante gesteld dat zij de twee geduide functies van archiefmedewerker niet zou kunnen verrichten, omdat deze functies haar belastbaarheid op het punt van emotionele problemen van anderen hanteren overschrijden. Uit de omschrijving van de functies volgt dat eenmaal in de vijf weken sprake is van teamoverleg. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft gemotiveerd toegelicht dat deze functies bestaan uit archiveringswerk, waarbij de werknemer een eigen deeltaak heeft en een eigen werkplek. Er hoeft weinig in contact met mensen te worden gewerkt en voor zover dit wel het geval is, is de mate waarin deze mensen in dat contact hun problemen etaleren zeer klein tot niet aanwezig. Ook betreft de functies waarbij appellante niet te maken krijgt met emotionele problemen van anderen. Ook wordt in de uitvoering van de gevraagde werkzaamheden geen inhoudelijke beoordeling van emoties of problemen van anderen gevraagd, waardoor de aangenomen beperking geen invloed heeft op het adequaat kunnen verrichten van de werkzaamheden. Omdat er bij de rechtbank geen twijfel is ontstaan over de juistheid van de arbeidskundige beoordeling, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om een arbeidsdeskundige als deskundige te benoemen.
Het hoger beroep van appellante
3. Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat de functies Archiefmedewerker (SBC-codes 553020 en 315132) niet geschikt voor haar zijn omdat haar belastbaarheid op het punt van emotionele problemen van anderen hanteren in deze functies overschreden wordt. Er is in deze functies sprake van een teamoverleg eenmaal per vijf weken waarbij niet uitgesloten is dat appellante hierbij geconfronteerd wordt met emotionele problemen van anderen waardoor deze beperking wel van invloed kan zijn op de te verrichten werkzaamheden. Daarnaast heeft appellante aangevoerd dat het oordeel van de arbeidsdeskundige juist was. Zijn doelstelling was om appellante weer in volledige arbeid terug te laten keren en heeft haar de mogelijkheid geboden om in eigen tempo terug te keren in eigen werk. Appellante heeft verzocht om een onafhankelijk deskundige te benoemen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de WGA-uitkering met ingang van 12 april 2021 te beëindigen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
Medische beoordeling
4.3.
Appellante heeft geen gronden aangevoerd over de medische beoordeling. Er zal daarom worden uitgegaan van de juistheid van de FML van 31 juli 2020.
Arbeidskundige beoordeling
4.4.
De grond dat de functies van archiefmedewerker niet passend voor appellante zijn vanwege een overschrijding van haar belastbaarheid op het punt van emotionele problemen van anderen hanteren, is een herhaling van de grond die zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat die beroepsgrond niet slaagt. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, zoals weergegeven onder 2, worden onderschreven. Daaraan wordt toegevoegd dat het Uwv er tijdens de zitting terecht op heeft gewezen dat, voor zover er in de functies al sprake zou zijn van emotionele problemen van anderen hanteren, in de FML bij item 2.6 de toelichting is opgenomen dat appellante in lage intensiteit enkele keren op een dag emotionele problemen kan hanteren en dat zij daarbij eventueel hulp kan vragen van een collega.
4.5.
Daarnaast kan aan het standpunt van appellante dat de arbeidsdeskundige haar tijd en ruimte gunde om in haar eigen tempo terug te keren in eigen werk niet het door appellante gewenste gevolg worden toegekend. Ter beoordeling liggen voor de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep die ten grondslag liggen aan het bestreden besluit. Deze betreffen niet de re-integratie, maar de aspecten die van belang zijn bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid, in het bijzonder de voor appellante geduide functies. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de geschiktheid van geduide functies en de signaleringen daarbij voldoende heeft gemotiveerd. Met wat appellante heeft aangevoerd is geen twijfel ontstaan over de geschiktheid van de geduide functies. Daarom wordt er ook geen aanleiding gezien voor het inschakelen van een arbeidsdeskundige als onafhankelijk deskundige.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de WGA-uitkering in stand blijft.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van N. Zwijnenberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2023.
(getekend) E. Dijt
(getekend) N. Zwijnenberg
Bijlage
Artikel 5 van de Wet WIA
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA
De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.