ECLI:NL:CRVB:2023:2435
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WIA-uitkering en geschiktheid van functies voor appellante
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante per 12 april 2021, omdat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellante, die voorheen als woonbegeleider werkte, heeft zich op 21 september 2018 ziek gemeld en ontving aanvankelijk een loongerelateerde WGA-uitkering. Na bezwaar van haar ex-werkgever heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid herbeoordeeld en geconcludeerd dat appellante vanaf 12 april 2021 niet langer recht heeft op de uitkering. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 14 december 2023 behandeld. Appellante betwistte de geschiktheid van de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies, met name de functies van archiefmedewerker, en voerde aan dat deze functies haar belastbaarheid overschrijden. De Raad oordeelde echter dat het Uwv de beëindiging van de WGA-uitkering terecht heeft doorgevoerd. De Raad volgde de argumenten van de rechtbank en concludeerde dat de arbeidsdeskundige voldoende onderbouwing had gegeven voor de geschiktheid van de functies. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellante ongegrond, wat betekent dat de beëindiging van de WGA-uitkering in stand blijft.