ECLI:NL:CRVB:2023:2442

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
23/765 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante, die voorheen als magazijnmedewerkster werkte, heeft zich op 7 augustus 2019 ziekgemeld met zowel fysieke als psychische klachten. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering heeft het Uwv een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, waaruit bleek dat appellante niet meer geschikt was voor haar laatste functie, maar wel voor andere functies die medisch passend werden geacht. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Uwv, maar dit werd in stand gehouden door de rechtbank Limburg, die oordeelde dat het onderzoek zorgvuldig was en dat er geen schending was van het beginsel van equality of arms.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen en dat de geselecteerde functies niet passend zijn. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend. De Raad heeft de argumenten van appellante niet gevolgd en bevestigd dat de medische beoordeling door het Uwv adequaat was. De Raad heeft ook geoordeeld dat er geen reden was om een onafhankelijke deskundige te benoemen, omdat er geen twijfel bestond over de medische beoordeling van het Uwv. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

23/765 WIA
Datum uitspraak: 13 december 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 25 januari 2023, 22/558 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 20 juli 2021 heeft het Uwv geweigerd appellante een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 24 januari 2022 (bestreden besluit) bij de weigering van de uitkering gebleven.
Appellante heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. R.A.N.H. Theeuwen-Verkoeijen, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend
.Het Uwv heeft een verweerschrift en een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 oktober 2023 ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 1 november 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Theeuwen-Verkoeijen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.W.C. Jacobs.

OVERWEGINGEN

SamenvattingHet gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellante per 4 augustus 2021 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als magazijnmedewerkster voor 38 uur per week. Op 7 augustus 2019 heeft zij zich ziekgemeld met fysieke en psychische klachten. Nadat appellante bij het Uwv een aanvraag om een WIA-uitkering had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige. De arts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 juli 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk en voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft vervolgens geweigerd appellante een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het onderzoek zorgvuldig is geweest en dat geen sprake is van schending van het beginsel van equality of arms. De rechtbank heeft in wat appellante heeft aangevoerd geen aanleiding gezien om de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te volgen in haar conclusies en geoordeeld dat de artsen voldoende aandacht hebben besteed aan de psychische en fysieke klachten van appellante. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft afdoende gemotiveerd dat er geen sprake is van een situatie van geen duurzaam benutbare mogelijkheden en er is in voldoende mate rekening gehouden met de zwakbegaafdheid van appellante. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daar aan toegevoegd dat appellante met haar persoonlijkheidskenmerken en zwakbegaafdheid altijd werkzaamheden heeft kunnen verrichten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook afdoende gemotiveerd waarom zij geen aanleiding heeft gezien voor het aannemen van meer beperkingen op de beoordelingspunten reiken of buigen en voor een verdergaande urenbeperking. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit op een juiste medische grondslag berust zodat geen reden bestaat om over te gaan tot benoeming van een deskundige. Verder heeft de rechtbank geen reden gezien om te oordelen dat de voor appellante geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn.
Het hoger beroep van appellante
3. Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft hiertegen aangevoerd dat het onderzoek niet zorgvuldig was. Zij kan niets inbrengen tegen de verzekeringsarts die bepaalt of de medische informatie tot meer beperkingen leidt. Er is daarom geen sprake van equality of arms. Appellante heeft verder aangevoerd dat er ruimere beperkingen moeten worden aangenomen in de FML. Ondanks de behandelingen zijn haar psychische klachten erger geworden en uit de informatie van haar behandelaar kan worden afgeleid dat appellante niet tot een meer actieve daginvulling in staat is. Er is sprake van een ziektebeeld met een beperkte energetische belastbaarheid zodat op grond daarvan, maar ook om preventieve redenen, een urenbeperking moet worden aangenomen. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante in hoger beroep nog een rapport van de door haar ingeschakelde verzekeringsarts M.J. Gerritze overgelegd. Appellante heeft gesteld dat de bestuursrechter gehouden is dit rapport te volgen. Appellante heeft verder verzocht om een psycholoog of psychiater tot deskundige te benoemen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de WIA-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.4.
De rechtbank wordt gevolgd in het oordeel dat in dit geval is voldaan aan het vereiste van equality of arms. Appellante heeft in hoger beroep, naast de in bezwaar en beroep overgelegde stukken, nog een rapport van verzekeringsarts Gerritze overgelegd. De door appellante overgelegde stukken zijn naar hun aard geschikt om twijfel te zaaien over de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv, met inbegrip van de conclusies over de belastbaarheid van appellante. Er is daarom geen reden om aan te nemen dat sprake is van schending van het beginsel van equality of arms, zodat er op deze grond geen aanleiding bestaat tot het benoemen van een onafhankelijk medisch deskundige.
4.5.
Anders dan appellante heeft gesteld is het aan de bestuursrechter te beoordelen of overgelegde medische informatie, zoals in dit geval het rapport van de door appellante ingeschakelde verzekeringsarts Gerritze, twijfel doet ontstaan aan de beoordeling door de verzekeringsartsen van het Uwv. Het betoog van appellante dat de bestuursrechter gehouden is informatie waarin een van de verzekeringsarts van het Uwv afwijkend standpunt wordt ingenomen, te volgen tenzij deze informatie intrinsiek inconsistent is, is onjuist.
4.6.
Wat over de medische beoordeling door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is overwogen, wordt onderschreven. Het in hoger beroep overgelegde rapport van verzekeringsarts Gerritze en wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, tast het oordeel van de rechtbank niet aan. Er bestaat geen reden te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en het oordeel van de rechtbank dat met de FML in voldoende mate rekening is gehouden met de op de datum in geding bestaande fysieke en psychische beperkingen voor het verrichten van arbeid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend gemotiveerd dat de conclusies van verzekeringsarts Gerritze niet kunnen worden gevolgd omdat het onderzoek twee jaar na de datum in geding via beeldbellen heeft plaatsgevonden. Hij heeft afdoende toegelicht dat per de datum in geding geen aanleiding bestaat voor verdergaande beperkingen van de fysieke belastbaarheid. Ook heeft hij overtuigend gemotiveerd dat niet gevolgd kan worden dat appellante op basis van haar cognitieve vermogens zwaarder beperkt moet worden op de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft afdoende toegelicht dat er geen sprake is van een verstandelijke beperking maar van functioneren op moeilijk lerend niveau. Dat appellante niet in staat is tot een actieve daginvulling volgt niet uit de dossierstukken. Uit de medische informatie van RUICH mentale zorg volgt dat appellante meer praktisch dient te ondernemen om uit de sleur te komen. Hieruit blijkt niet dat appellante hiertoe niet in staat is. De arts en verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben daarnaast in hun rapporten weergegeven dat appellante weliswaar haar huishoudelijke taken verdeelt over de week en de dag, maar dat uit de opgemaakte dagverhalen volgt dat appellante haar huishoudelijke taken zelf verricht en dat zij zelf boodschappen doet en haar hond uitlaat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder in zijn rapporten getoetst aan de stappen zoals deze uiteen worden gezet in de zogenaamde standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid en hij heeft overtuigend gemotiveerd dat geen reden bestaat voor het aannemen van een verdergaande urenbeperking.
4.7.
Omdat de noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling van het Uwv ontbreekt, wordt het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen, afgewezen.
Arbeidskundige beoordeling
4.8.
Wat appellante heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor haar niet geschikt zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellante een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft. Voor een veroordeling tot schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente bestaat gelet op het voorgaande geen grond, zodat het verzoek daartoe dient te worden afgewezen.
6. Appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van I. Gök als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2023.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) I. Gök

Bijlage

Artikel 5 van de Wet WIA
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.