ECLI:NL:CRVB:2023:2450

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
18/5747 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op IVA-uitkering en proceskostenvergoeding in WIA-zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de rechtmatigheid van een IVA-uitkering voor een werkneemster die per 17 januari 2017 arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de werkneemster recht had op deze uitkering, maar de Centrale Raad heeft deze uitspraak vernietigd. De Raad concludeert dat er achteraf bezien geen sprake was van volledige arbeidsongeschiktheid op de genoemde datum. De werkgever had geen belang meer bij een inhoudelijk oordeel, aangezien het Uwv de werkneemster per 30 oktober 2015 al een WGA-uitkering had toegekend. De Raad heeft ook geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte de kosten van deskundigenrapporten had verhoogd met 21% omzetbelasting. De uiteindelijke beslissing houdt in dat de IVA-uitkering niet wordt toegekend en dat het Uwv in de proceskosten van de werkgever wordt veroordeeld tot een bedrag van € 2.424,23.

Uitspraak

18 5747 WIA

Datum uitspraak: 20 december 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 27 september 2018, 18/578 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[Werkgever] (werkgever)
[Werkneemster] (werkneemster)

PROCESVERLOOP

Namens het Uwv heeft mr. M. Sluijs hoger beroep ingesteld.
Werkgever heeft een verweerschrift ingediend en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
Werkneemster heeft als derde-belanghebbende meegedeeld als partij aan het geding te willen deelnemen.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft werkgever op zijn verzoek ontkoppeld van de lasten van de uitkering van werkneemster.
Werkgever heeft het incidenteel hoger beroep ingetrokken met het verzoek om veroordeling van het Uwv in de proceskosten.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2023. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door R.D. van den Heuvel. Werkgever heeft zich niet laten vertegenwoordigen. Werkneemster is niet verschenen.
Het onderzoek is heropend na de zitting.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, omdat partijen hebben verklaard geen gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord.
Vervolgens heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Werkneemster was laatstelijk werkzaam als countermedewerker voor gemiddeld 30 uur per week. Op 1 november 2013 is werkneemster voor deze werkzaamheden uitgevallen als gevolg van lichamelijke klachten. In maart 2014 is zij volledig uitgevallen door bijkomende psychische klachten. Het Uwv heeft bij besluit van 3 september 2015 werkneemster met ingang van 30 oktober 2015 een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%.
1.2.
In het kader van een professionele herbeoordeling heeft een verzekeringsarts van het Uwv op 8 maart 2017 een onderzoek verricht. Deze verzekeringsarts heeft in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 maart 2017 vastgelegd dat werkneemster niet beschikt over benutbare mogelijkheden. De verwachting van verbetering van de belastbaarheid is redelijk tot goed. Bij besluit van 13 maart 2017 heeft het Uwv vastgesteld dat de WGA-uitkering van werkneemster niet wijzigt.
1.3.
Bij besluit van 28 november 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van werkgever tegen het besluit van 13 maart 2017, onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 november 2017, ongegrond verklaard. Deze verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een stabiel of progressief ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden, dat het in de lijn der verwachtingen ligt dat de belastbaarheid het komende jaar zal verbeteren en dat sprake is van een behandeling die op de lange termijn is gericht, waarbij verwacht wordt dat het functioneren van betrokkene zal verbeteren. Daarmee is er geen sprake van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid van werkneemster zoals bedoeld in artikel 4 van de Wet WIA.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van werkgever tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het primaire besluit van 13 maart 2017 herroepen, bepaald dat werkneemster per 17 januari 2017 recht heeft op een IVA-uitkering en dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. Daarnaast heeft de rechtbank het Uwv veroordeeld in de betaling van de proceskosten en het griffierecht van werkgever. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat in onvoldoende mate vaststaat dat er een redelijke of goede verwachting is dat door een behandeling op langere termijn een verbetering van de belastbaarheid van werkneemster zal optreden.
3.1.
Het Uwv heeft zich in hoger beroep gekeerd tegen het oordeel van de rechtbank dat op 17 januari 2017 sprake was van duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid. Daarnaast heeft de rechtbank volgens het Uwv ten onrechte het uurtarief van de deskundige verhoogd met 21% omzetbelasting.
3.2.
Tijdens de hogerberoepsprocedure heeft een herbeoordeling plaatsgevonden. Daarbij is nieuwe informatie naar voren gekomen op grond waarvan de WIA-uitkering van werkneemster bij besluit van 6 februari 2020 per de datum van toekenning van de WIAuitkering is ingetrokken omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van werkneemster per 30 oktober 2015 op 0% is vastgesteld. Bij beslissing op bezwaar van 29 januari 2021 is het bezwaar van werkneemster tegen dit besluit gegrond verklaard en is vastgesteld dat gelet op het rechtszekerheidsbeginsel de WIA-uitkering van werkneemster ten onrechte met terugwerkende kracht is ingetrokken en dat zij vanaf 30 oktober 2015 doorlopend recht heeft op een WIA-uitkering.
3.3.
Na een verzoek van werkgever daartoe heeft het Uwv bij besluit van 26 maart 2021 werkgever per 30 oktober 2015 ontkoppeld van de WIA-uitkering van werkneemster, wat inhoudt dat werkgever vanaf deze datum gevrijwaard blijft van de lasten van deze uitkering. Vervolgens heeft werkgever zijn incidentele beroep, met een verzoek om veroordeling van het Uwv in de kosten, ingetrokken.
3.4.
Het Uwv heeft ter zitting van de Raad te kennen gegeven nog belang te hebben bij voortzetting van het hoger beroep omdat er nog een opdracht van de rechtbank aan het Uwv bestaat om per 17 januari 2017 aan werkneemster een IVA-uitkering te betalen. Daarnaast heeft het Uwv herhaald dat de rechtbank ten onrechte het uurtarief van de deskundige heeft verhoogd met 21% omzetbelasting.
3.5.
Het Uwv heeft een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 februari 2023 ingediend. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat werkneemster per 17 januari 2017 belastbaar was conform de FML van 26 november 2020 en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 27 februari 2023 vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van werkneemster per 17 januari 2017 0% bedraagt.
3.6.
Werkgever heeft hierop gereageerd en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
3.7.
Werkneemster heeft gereageerd op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en verwezen naar haar zienswijze van 15 januari 2021 op het voornemen tot wijziging van de besluiten van 6 februari 2020, 19 februari 2020 en 20 februari 2020 over de intrekking van de WIA-uitkering met terugwerkende kracht. Zij kan zich niet vinden in de conclusie dat zij in het verleden en/of de toekomst minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn en gaat ervan uit dat haar uitkering niet alsnog met terugwerkende kracht zal worden ingetrokken
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad stelt in het licht van de nieuwe besluitvorming tijdens de hogerberoepsprocedure vast dat beoordeeld moet worden of de aangevallen uitspraak waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat werkneemster per 17 januari 2017 recht heeft op een IVA-uitkering, in stand kan blijven.
4.2.
Deze vraag moet ontkennend worden beantwoord. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 17 februari 2023 overtuigend gemotiveerd dat werkneemster op 17 januari 2017 niet 80-100% arbeidsongeschikt was. Hij heeft daartoe verwezen naar de FML van 26 november 2020 die van 1 september 2014 tot en met 14 mei 2020 geldig was, dus ook op de datum hier in geding, 17 januari 2017. Ook in zijn rapport van 27 november 2020 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende toegelicht dat de door hem in deze FML vastgelegde belastbaarheid geldig is per 1 september 2014 en ook per 30 oktober 2015. De belastbaarheid geldt ook nog per de datum van het herbeoordelingsverzoek in 2018 en ook per de datum van het spreekuuronderzoek op 31 juli 2020. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 17 februari 2021 overtuigend gemotiveerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid per 30 oktober 2015 moet worden vastgesteld op 0%. In haar rapport van 17 december 2020 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vastgesteld dat ook op 11 april 2018 en 31 juli 2020 de mate van arbeidsongeschiktheid 0% was. In zijn rapport van 27 februari 2023 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep afdoende toegelicht dat de mate van arbeidsongeschiktheid van werkneemster per 17 januari 2017 eveneens op 0% moet worden bepaald.
4.3.
Zoals volgt uit 3.2 en 3.3 heeft werkgever geen belang meer bij een inhoudelijk oordeel over de mate van arbeidsongeschiktheid van werkneemster of de duurzaamheid daarvan, omdat weliswaar aan werkneemster vanaf 30 oktober 2015 doorlopend een WGA-uitkering wordt betaald naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%, maar werkgever is gevrijwaard van de lasten van deze uitkering.
4.4.
Zoals volgt uit 4.2 heeft het Uwv overtuigend gemotiveerd dat op de datum in geding, 17 januari 2017, achteraf bezien geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid. Gelet hierop is een beoordeling of sprake is van duurzaamheid niet aan de orde en heeft werkneemster geen recht op een IVA-uitkering. In zoverre slaagt het hoger beroep van het Uwv. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover daarbij per 17 januari 2017 een IVA-uitkering aan werkneemster is toegekend.
4.5.
Voor de goede orde wordt opgemerkt dat het Uwv ter zitting en in zijn brief van 9 maart 2023 heeft bevestigd dat omwille van de rechtszekerheid de uitkering van werkneemster, ondanks het feit dat de mate van arbeidsongeschiktheid naderhand met ingang van 30 oktober 2015 is bepaald op 0%, niet alsnog met terugwerkende kracht zal worden ingetrokken.
4.6.
Het Uwv heeft daarnaast aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de kosten van de deskundigenrapporten van medisch adviseur J.M.W.N. Derks heeft verhoogd met 21% omzetbelasting. Met het Uwv wordt geoordeeld dat daartoe geen aanleiding bestaat. Artikel 15 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (Bts 2003) brengt mee dat voor vergoeding in aanmerking komende kosten behoren te worden verhoogd met omzetbelasting naar het op grond van de bepalingen van de Wet op de omzetbelasting 1968 toepasselijke tarief. Gelet op de strekking van deze bepaling geldt dat alleen indien de aan een belanghebbende in rekening gebrachte omzetbelasting op hem drukt en dus niet indien hij die belasting als voorbelasting in aftrek kan brengen (zie in dit verband ook het arrest van de Hoge Raad van 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0904
).In de regel kan een ondernemer de omzetbelasting als voorbelasting in aftrek brengen. Niet gebleken is dat dit in dit geval anders is. In zoverre slaagt het hoger beroep van het Uwv eveneens. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover de hoogte van de door het Uwv te vergoeden proceskosten is bepaald op € 2.516,38.
5.1.
Niet in geschil is dat de rechtbank terecht het Uwv in de proceskosten van werkgever in bezwaar en beroep heeft veroordeeld. Ook niet in geschil is dat de deskundige 5,17 uur aan de zaak heeft besteed tegen een tarief van € 121,95. De vergoeding van de kosten van de deskundige bedraagt daarmee ingevolge artikel 9 Bts 2003 5,5 x € 121,95 = € 670,73. Evenmin is in geschil is dat de kosten voor verleende rechtsbijstand in bezwaar en beroep
€ 1.753,50 bedragen. De voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten bedragen dus in totaal € 2.424,23.
5.2.
Voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van werkgever in hoger beroep is geen aanleiding, nu het standpunt van werkgever dat sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid van werkneemster niet wordt gevolgd.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover daarin is bepaald dat werkneemster met ingang van 17 januari 2017 recht heeft op een IVA-uitkering en voor zover de hoogte van de door het Uwv te vergoeden proceskosten is bepaald op € 2.516,38;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van werkgever tot een bedrag van € 2.424,23.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van K.M. Geerman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2023.
(getekend) E. Dijt
De griffier is verhinderd te ondertekenen.