Uitspraak
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
Samenvatting
Inleiding
Het oordeel van de Raad
.Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant is sinds 1990 in het bezit van een WAO-uitkering, die aanvankelijk was vastgesteld op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 15 tot 25%. Na een herbeoordeling in 2018, waarbij een verzekeringsarts vaststelde dat appellant toegenomen beperkingen had, werd de arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 35,06%. Echter, de herziening van de uitkering vond pas plaats na 104 weken, wat leidde tot een nieuwe beoordeling in 2021. Het Uwv concludeerde dat appellant per 13 november 2019 recht had op een WAO-uitkering in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 25 tot 35%. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat hij meer medische beperkingen had dan het Uwv had aangenomen. De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna appellant hoger beroep aantekende.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 14 december 2023 behandeld. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant 33,20% arbeidsongeschikt was en dat hij recht had op een WAO-uitkering in de arbeidsongeschiktheidsklasse 25 tot 35%. De Raad volgde de argumenten van het Uwv en de rechtbank, waarbij werd benadrukt dat de medische rapporten zorgvuldig waren opgesteld en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht werd niet teruggegeven. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.