Uitspraak
20 2919 WIA, 20/3871 WIA
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
WGA-uitkering.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen twee eerdere uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die eerder een WGA-uitkering ontving, had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van zijn uitkering per 6 januari 2019 door het Uwv. De Raad oordeelde dat de beëindiging van de WGA-uitkering terecht was, omdat de appellant op dat moment minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De Raad concludeerde dat er voldoende medische en arbeidskundige grondslag was voor deze beslissing.
Daarnaast was er een geschil over de ingangsdatum van de WIA-uitkering, die volgens het Uwv pas per 1 mei 2019 zou ingaan vanwege toegenomen beperkingen. De Raad bevestigde deze ingangsdatum, omdat de appellant pas op die datum als arbeidsongeschikt werd beschouwd, voortkomend uit dezelfde ziekteoorzaak. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De Raad onderschreef deze oordelen en bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank.
De appellant had in hoger beroep aangevoerd dat zijn beperkingen eerder waren toegenomen en dat de beëindiging van de uitkering onterecht was. Echter, de Raad oordeelde dat de informatie van de psychiater en klinisch psycholoog geen aanleiding gaf om de eerdere besluiten van het Uwv te herzien. De Raad concludeerde dat de appellant niet eerder dan 1 mei 2019 recht had op een WIA-uitkering en dat de beëindiging van de WGA-uitkering per 6 januari 2019 terecht was.