ECLI:NL:CRVB:2023:2498

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
29 december 2023
Zaaknummer
22/488 BABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor een gehandicaptenparkeerkaart voor passagier op basis van medische geschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een gehandicaptenparkeerkaart, type passagier, door het college van burgemeester en wethouders van Utrecht. De appellant, die al in het bezit is van een gehandicaptenparkeerkaart voor bestuurders, heeft op 3 september 2020 een aanvraag ingediend voor een extra kaart voor passagiers. Het college heeft deze aanvraag afgewezen op basis van medisch onderzoek, waaruit bleek dat appellant niet rolstoelgebonden is en geen doorlopende begeleiding nodig heeft. De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep heeft bestreden.

De Raad heeft vastgesteld dat appellant voldoet aan de voorwaarde dat hij niet in staat is zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter te voet te overbruggen. Echter, de centrale vraag was of hij voor het vervoer van deur tot deur continu afhankelijk is van de hulp van de bestuurder. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het college de aanvraag op goede gronden heeft afgewezen. De Raad heeft ook opgemerkt dat wijzigingen in de gezondheid van appellant na de aanvraag niet in deze beoordeling kunnen worden meegenomen, maar dat deze wel relevant kunnen zijn voor een nieuwe aanvraag.

De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

22.488 BABW

Datum uitspraak: 21 december 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 21 december 2021, 21/3610 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.E.M.C. Koudijs, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2023. Namens appellant is verschenen mr. Koudijs. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 3 september 2020 bij het college een aanvraag ingediend voor een gehandicaptenparkeerkaart, type bestuurder en passagier.
1.2.
Bij besluit van 29 januari 2021, gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 12 juli 2021 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellant afgewezen. Voor een gehandicaptenparkeerkaart, type passagier, geldt dat de aanvrager steeds de hulp van de bestuurder nodig heeft bij het vervoer van deur tot deur. Uit het medisch onderzoek van Oreon en Argonaut blijkt dat appellant deze hulp niet nodig heeft. Appellant is al in het bezit van een gehandicaptenparkeerkaart, type bestuurder. Deze kaart is geldig tot 30 oktober 2023.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Appellant heeft aangevoerd dat hij gelet op zijn medische beperkingen is aangewezen op een gehandicaptenparkeerkaart, niet alleen voor een bestuurder, maar ook voor een passagier. Volgens de artsen van Oreon en Argonaut voldoet appellant medisch gezien niet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een gehandicaptenparkeerkaart voor een passagier. Beide artsen hebben weliswaar geconcludeerd dat appellant een aantoonbare loopbeperking heeft en niet in staat kan worden geacht een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen, echter zijn zij van mening dat appellant niet rolstoelgebonden is of aangewezen is op doorlopende begeleiding. Appellant kan volgens de arts van Argonaut desnoods zittend in een rolstoel of rollator even wachten op de bestuurder nadat hij is afgezet. Appellant heeft geen (medische) stukken overgelegd waaruit blijkt dat het standpunt van de artsen onjuist is. De door appellant in bezwaar overgelegde medische stukken zijn door de arts van Argonaut meegenomen in de beoordeling. Appellant heeft de conclusies van de adviezen niet met een contra-expertise bestreden. Dat appellant continu door zijn dochters moet worden begeleid, heeft hij niet onderbouwd.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en appellant heeft herhaald dat hij in aanmerking dient te komen voor een gehandicaptenparkeerkaart, type passagier. Appellant heeft aangevoerd dat hij doorlopend is aangewezen op begeleiding. Volgens appellant dient ook aandacht te worden geschonken aan het gegeven dat de rapporten van Oreon en Argonaut van enige tijd geleden zijn en zijn gezondheid en mobiliteit sindsdien zijn verslechterd. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant medische stukken overgelegd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 49, eerste lid, van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer kan aan een gehandicapte, overeenkomstig de bij ministeriële regeling gestelde criteria, door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij als ingezetene met een adres is ingeschreven in de basisregistratie personen, een gehandicaptenparkeerkaart worden verstrekt.
4.2.
Deze ministeriële regeling is de Regeling gehandicaptenparkeerkaart (Regeling). In artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling is bepaald dat voor een gehandicaptenparkeerkaart in aanmerking kunnen komen passagiers van motorvoertuigen op meer dan twee wielen en van brommobielen, die ten gevolge van een aandoening of gebrek een aantoonbare loopbeperking hebben van langdurige aard, waardoor zij – met de gebruikelijke loophulpmiddelen – in redelijkheid niet in staat zijn zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen en die voor het vervoer van deur tot deur continu afhankelijk zijn van de hulp van de bestuurder.
4.3.
Niet in geschil is dat appellant voldoet aan de voorwaarde dat hij in redelijkheid niet in staat is zelfstandig een afstand van meer dan honderd meter aan een stuk te voet te overbruggen. Tussen partijen is in geschil of appellant voor het vervoer van deur tot deur continu afhankelijk is van de hulp van de bestuurder.
4.4.
De rechtbank is op de in de aangevallen uitspraak weergegeven overwegingen tot het oordeel gekomen dat het college de aanvraag van appellant voor een gehandicaptenparkeerkaart, type passagier, op goede gronden heeft afgewezen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en verenigt zich met het op grond daarvan door de rechtbank gegeven oordeel. Hieraan wordt het volgende toegevoegd. De door de bestuursrechter te beoordelen periode in geval van een aanvraag als hier aan de orde bestrijkt in beginsel de periode vanaf de datum van de aanvraag tot de datum van de beslissing op bezwaar. Dit betekent dat de Raad nadien ontstane wijzigingen in de gezondheid en mobiliteit van appellant niet in de beoordeling van dit geschil kan meenemen. De door appellant in hoger beroep overgelegde medische stukken kunnen bij het onderzoek in het kader van zijn nieuwe aanvraag worden betrokken.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. van Gijzen, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2023.
(getekend) A. van Gijzen
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt