ECLI:NL:CRVB:2023:252

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 februari 2023
Publicatiedatum
9 februari 2023
Zaaknummer
21/4152 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking hoger beroep en proceskostenveroordeling in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 februari 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep met zaaknummer 21/4152 WIA. Het hoger beroep was ingesteld door appellant, vertegenwoordigd door mr. B.B.A. Willering, tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 november 2021. De Raad heeft vastgesteld dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 3 oktober 2022 een gewijzigde beslissing op bezwaar heeft genomen, waarmee het Uwv tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellant. Hierdoor heeft appellant op 17 oktober 2022 het hoger beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling voor de kosten die hij heeft gemaakt in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep.

De Raad heeft in zijn overwegingen artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegepast, dat bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener in de kosten kan worden veroordeeld. De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv de gemaakte kosten in bezwaar heeft vergoed, maar dat het nog moet oordelen over de kosten in beroep en hoger beroep. De proceskosten zijn begroot op € 1.674,- voor het beroep en € 837,- voor het hoger beroep, wat resulteert in een totale proceskostenvergoeding van € 2.511,- voor de rechtsbijstand van appellant.

De uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van K.M. Geerman als griffier, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

Datum uitspraak: 9 februari 2023
21/4152 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 november 2021, 21/1945 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. B.B.A. Willering, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft op 3 oktober 2022 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Op 17 oktober 2022 heeft mr. Willering namens appellant het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten.
Het Uwv heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Namens appellant is het hoger beroep ingetrokken omdat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 3 oktober 2022 aan de bezwaren van appellant is tegemoetgekomen.
Aangezien het Uwv de gemaakte kosten in bezwaar heeft vergoed, moet de Raad alleen nog oordelen over de in beroep en hoger beroep gemaakte kosten.
De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 1.674,‑ in beroep (één punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting) en € 837,- in hoger beroep (één punt voor het indienen van het hoger beroepschrift). In totaal bedraagt de proceskostenvergoeding voor de aan appellant door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand € 2.511,-.
Voor vergoeding van het betaalde griffierecht kan appellant zich rechtstreeks tot het Uwv wenden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van € 2.511,-.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van K.M. Geerman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2023.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) K.M. Geerman