ECLI:NL:CRVB:2023:2529

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
4 januari 2024
Zaaknummer
22/3844 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen intrekking en herziening van bijstandsverlening op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin haar beroep tegen een waarschuwing door het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat appellante geen procesbelang had bij een oordeel over de waarschuwing, omdat deze was ingetrokken. Appellante ontving sinds 18 april 2019 bijstand op grond van de Participatiewet (PW) en had als marginaal zelfstandige gewerkt. Na een onderzoek naar haar inkomsten, heeft het college haar bijstand per 1 januari 2021 ingetrokken en kosten van bijstand teruggevorderd. Appellante maakte bezwaar tegen deze besluiten, maar dit werd ongegrond verklaard. In januari 2022 kreeg zij een waarschuwing opgelegd vanwege een schending van de inlichtingenverplichting. Het college heeft deze waarschuwing later ingetrokken, maar appellante wilde de rechtmatigheid van de eerdere besluiten aan de orde stellen in haar hoger beroep. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellante geen procesbelang had, omdat de waarschuwing was ingetrokken en zij het daarmee eens was. De Raad verklaarde het hoger beroep kennelijk ongegrond en wees erop dat appellante het college kan verzoeken om terug te komen van de eerdere besluiten.

Uitspraak

22.3844 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 en artikel 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 25 november 2022, 22/954 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (college)
Datum uitspraak: 19 december 2023
PROCESVERLOOP
Appellante heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.

OVERWEGINGEN

Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante ontvangt sinds 18 april 2019 bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Zij verricht met toestemming van het college werkzaamheden als marginaal zelfstandige. Naar aanleiding van door appellante in februari 2021 overgelegde gegevens over haar inkomsten als zelfstandige, is het college een onderzoek gestart. In het kader van dat onderzoek heeft een ambtenaar van het college bij appellante stukken opgevraagd.
1.2.
Het college heeft met een besluit van 7 juni 2021 de bijstand van appellante met ingang van 1 januari 2021 ingetrokken. Met een besluit van 18 juni 2021 heeft het college vervolgens de bijstand van appellante over het jaar 2020 herzien en in verband daarmee kosten van bijstand tot een bedrag van € 6.228,11 van appellante teruggevorderd. Het college heeft met dit besluit ook kosten van bijstand over de maanden januari en februari 2021, tot een bedrag van € 2.039,55, van appellante teruggevorderd. Aan de besluiten ligt kort gezegd ten grondslag dat appellante haar inlichtingenverplichting heeft geschonden door onvoldoende inzicht te verstrekken in haar inkomsten uit haar activiteiten als marginaal zelfstandige. Appellante heeft tegen de besluiten van 6 april 2021, 7 juni 2021 en 18 juni 2021 bezwaar gemaakt. Met besluiten van onderscheidenlijk 11 juni 2021, 19 augustus 2021 en 27 augustus 2021 heeft het college de bezwaren ongegrond verklaard. Appellante heeft tegen die besluiten geen beroep ingesteld.
1.3.
Met een besluit van 4 januari 2022 heeft het college aan appellante in verband met de in 1.2 bedoelde schending van de inlichtingenverplichting een waarschuwing opgelegd als bedoeld in artikel 18a, vierde lid, van de PW. Met een besluit van 8 maart 2022 (bestreden besluit) is het college na bezwaar bij het besluit van 4 januari 2022 gebleven. Appellante heeft tegen dat besluit beroep ingesteld.
1.4.
Hangende beroep heeft het college met een besluit van 24 oktober 2022 (nader besluit) het besluit van 8 maart 2022 herroepen, het bezwaar tegen het besluit van 4 januari 2022 gegrond verklaard en de aan appellante opgelegde waarschuwing ingetrokken.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard. Daaraan heeft de rechtbank, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat appellante geen procesbelang meer heeft bij een beoordeling van de waarschuwing, omdat de waarschuwing is ingetrokken en appellante het daarmee eens is. Wat appellante wil bereiken is een oordeel over de rechtmatigheid van de besluiten tot herziening, intrekking en terugvordering. Dat kan zij met deze procedure niet bereiken.
Het standpunt van appellante
3. In hoger beroep heeft appellante – kort samengevat – aangevoerd dat het college haar inkomsten niet juist heeft berekend. Omdat de besluiten tot herziening, intrekking en terugvordering niet juist zijn, wil ze die besluiten graag in deze procedure aan de orde stellen.
Het oordeel van de Raad
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante heeft in hoger beroep geen gronden aangevoerd die zien op het oordeel van de rechtbank dat zij geen procesbelang heeft. Uit de gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd blijkt dat zij het niet eens is met de besluiten tot herziening, intrekking en terugvordering. De rechtbank heeft echter terecht geoordeeld dat de omvang van dit geding beperkt is tot de aan appellante opgelegde waarschuwing en dat die waarschuwing door het college bij het nader besluit is ingetrokken. De grond van appellante dat de besluiten tot herziening, intrekking en terugvordering niet juist zijn, kan niet leiden tot het oordeel dat de rechtbank het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Raad komt dan ook tot de conclusie dat het hoger beroep van appellante gelet op deze omstandigheden kennelijk ongegrond dient te worden verklaard.
4.2.
Ten overvloede wijst de Raad er nog op dat, zoals ook ter zitting bij de rechtbank met appellante is besproken, appellante het college kan verzoeken om terug te komen van de besluiten tot herziening, intrekking en terugvordering.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van D. van der Boom als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2023.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) D. van der Boom
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.