ECLI:NL:CRVB:2023:254

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 februari 2023
Publicatiedatum
9 februari 2023
Zaaknummer
20/629 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning WGA-uitkering aan (ex-)werknemer; geen recht op IVA-uitkering wegens niet-duurzame arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een WGA-uitkering aan een (ex-)werknemer. De werknemer was op 10 februari 2016 uitgevallen voor zijn werk als teamleider expeditie en had in 2018 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend gekregen. Het Uwv had echter geen IVA-uitkering toegekend, omdat er geen sprake zou zijn van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. De rechtbank Gelderland had het beroep van de werkgever tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna de werkgever in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de arbeidsongeschiktheid van de werknemer op de datum in geding, 7 februari 2018, niet als duurzaam kon worden beschouwd. De Raad baseerde zich op de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die had vastgesteld dat de werknemer aanmerkelijk was opgeknapt en dat er geen signalen waren van psychotische verschijnselen. De Raad concludeerde dat de gronden die de werkgever in hoger beroep aanvoerde, in essentie herhalingen waren van eerdere argumenten en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de toekenning van de IVA-uitkering per 9 juli 2020, die na de datum in geding was, geen invloed had op de beoordeling van de situatie op 7 februari 2018. De Raad besloot dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen veroordeling in proceskosten nodig was.

Uitspraak

20 629 WIA

Datum uitspraak: 9 februari 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
31 december 2019, 18/5436 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Naam B.V.] te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.P.M. van Zijl, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 januari 2023. Namens appellante is mr. Van Zijl verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.

OVERWEGINGEN

1. (Ex-)Werknemer is op 10 februari 2016 uitgevallen voor zijn werk als teamleider expeditie bij appellante voor 38 uur per week. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft (ex-)werknemer op 20 december 2017 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Bij besluit van 10 januari 2018 heeft het Uwv (ex-)werknemer na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van 7 februari 2018 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100% en het einde van de loongerelateerde periode op 7 februari 2020. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 28 augustus 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Het Uwv heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat geen IVA-uitkering wordt toegekend, omdat geen sprake is van volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van 15 augustus 2018 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
In het kader van de beroepsprocedure heeft op 2 mei 2019 een zitting bij de rechtbank plaatsgevonden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst omdat het onderzoek naar haar oordeel niet volledig is geweest. Zij heeft overwogen dat namens appellante ter zitting is gewezen op de vermelding in een brief van (ex-)werknemer dat hij tweemaal per week onder behandeling is bij GGZ. Daarnaast is namens appellante erop gewezen dat aan (ex-)werknemer Olanzapine is voorgeschreven en dat dit een middel tegen psychoses is. De rechtbank heeft het Uwv in de gelegenheid gesteld om informatie van de behandelaar(s) van (ex-)werknemer op te vragen en in de beoordeling te betrekken. Het Uwv heeft hierop gereageerd met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 mei 2019.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat de primaire verzekeringsarts heeft geconcludeerd tot geen benutbare mogelijkheden voor (ex-)werknemer, vanwege onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren. Bij voortzetting behandeling en activatie/ dagbesteding is deze arts uitgegaan van mogelijke verbetering in de loop van het jaar. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep, na zijn spreekuur op 23 juli 2018 heeft vastgesteld dat (ex-)werknemer in vergelijking met de laatste medische beoordeling namens het Uwv aanmerkelijk is opgeknapt. Volgens hem is sprake van een indicatie voor geringe beperkingen. Naar aanleiding van een rapport van de door appellante ingeschakelde verzekeringsarts E. Khoe heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgesteld dat nergens uit blijkt dat er per datum in geding sprake was van signalen van psychotische verschijnselen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is gerichte informatie opgevraagd bij de huisarts en is gebleken dat deze goed en volledig op de hoogte is geweest van de medische problematiek van (ex-)werknemer. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 14 mei 2019 over het slikken van een anti-psychoticum heeft toegevoegd dat dit niet blijkt uit informatie van de behandelend sector. Volgens hem dateert de laatste informatie van de behandelend psychiater van november 2017 en bleek er tot het moment van zijn eigen onderzoek al langere tijd geen behandelcontact meer te zijn. Hij heeft bij zijn eigen onderzoek geen psychotische verschijnselen waargenomen. De rechtbank heeft het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, dat het opnieuw inwinnen van informatie bij de behandelend sector geen toegevoegde waarde zal hebben, gedeeld.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de aangevallen uitspraak ondeugdelijk gemotiveerd is, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep na de schorsing van het onderzoek in beroep niet is overgegaan tot het inwinnen van informatie bij de behandelaar(s) van (ex-)werknemer. Appellante heeft erop gewezen dat ingaande 9 juli 2020 alsnog een IVA-uitkering aan (ex)werknemer is toegekend. Uit het daaraan ten grondslag liggende verzekeringsgeneeskundige rapport komt naar voren komt dat (ex-)werknemer in ongewijzigd slechte toestand verkeerde ten opzichte van het voorgaande onderzoek. Appellante heeft tevens verwezen naar een rapport van 1 mei 2018 van Khoe, waarin vermeld staat dat het medicijngebruik wijst op een veel ernstiger ziektebeeld. Tot slot heeft appellante opgemerkt dat (ex-)werknemer op 18 september 2020 is overleden.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Het Uwv heeft meegedeeld dat de verzekeringsarts ten aanzien van de beoordeling per 9 juli 2020 met de ongewijzigd slechte toestand ten opzichte van het voorgaande onderzoek heeft gedoeld op het door de primaire verzekeringsarts op 20 december 2017 verrichte onderzoek.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat (ex-)werknemer volledig arbeidsongeschikt is. Gelet op de door partijen ingenomen standpunten, ligt de vraag voor of de arbeidsongeschiktheid van (ex-)werknemer op de datum in geding, 7 februari 2018, moet worden geacht volledig en duurzaam te zijn in de zin van artikel 4 van de Wet WIA, zodat hij op grond van artikel 48 van de Wet WIA recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering.
4.2.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.3.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Daar wordt het volgende aan toegevoegd.
4.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend onderbouwd dat de arbeidsongeschiktheid van (ex)werknemer op de datum in geding (nog) niet als duurzaam beschouwd kan worden. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat uit het medicatieoverzicht volgt dat aan (ex-)werknemer eind oktober 2017 Olanzapine voor de nacht is voorgeschreven. Blijkens zijn rapport van 15 augustus 2018 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep dit gegeven kenbaar betrokken bij zijn onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat ten tijde van zijn onderzoek op 23 juli 2018, sprake was van een feitelijke situatie waarin (ex-)werknemer aanmerkelijk was opgeknapt en waarbij sprake was van een indicatie voor geringe beperkingen. (Ex-)Werknemer heeft tijdens het spreekuur van de verzekeringsarts bezwaar en beroep verklaard dat hij zijn gebruik van alcohol heeft verminderd in vergelijking met eind 2017 en op dat moment nog ongeveer drie biertjes per dag drinkt. Ook heeft hij verklaard minder depressief te zijn dan eind 2017, geen stemmingsklachten meer te hebben en niet meer in behandeling te zijn. Voorts weet hij niet welke medicatie hij heeft, hij dacht iets voor het slapen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft tijdens dit spreekuur tevens vastgesteld dat werknemer er gezond uitziet en een goed activiteitenniveau heeft. Zo heeft werknemer contact met zijn buurman, met een kennis bij wie hij geregeld komt, met zijn stiefdochters en heeft hij sinds eind 2017 een relatie. Ook laat werknemer meerdere keren per dag zijn hond uit, doet hij zijn huishouding en zorgt hij voor zijn warm eten. De toekenning van de IVA-uitkering per 9 juli 2020, noch het daaraan ten grondslag liggende verzekeringsgeneeskundige rapport geven aanleiding om de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in twijfel te trekken, omdat deze toezien op een situatie die ruimschoots na de datum in geding ligt.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van M.C.G. van Dijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2023.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) M.C.G. van Dijk