ECLI:NL:CRVB:2023:282

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
15 februari 2023
Zaaknummer
21/2258 ONBEK
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht en ontbreken aangevallen uitspraak

Op 15 februari 2023 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 21/2258 ONBEK. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is betaald. De gemachtigde van appellante is herhaaldelijk gewezen op de verplichting om het griffierecht van € 134,- tijdig te voldoen, maar heeft hieraan niet voldaan. Daarnaast is er geen aangevallen uitspraak overgelegd bij het ingediende beroepschrift, waardoor onduidelijk is gebleven tegen welke uitspraak het hoger beroep zich richt. De Raad heeft appellante meerdere keren in de gelegenheid gesteld om de ontbrekende informatie te verstrekken, maar deze termijnen zijn ongebruikt verstreken. Hierdoor is niet voldaan aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor het indienen van een beroepschrift. De Raad heeft geconcludeerd dat er geen redenen zijn die de niet-ontvankelijkheid kunnen verontschuldigen, en heeft daarom zonder verder onderzoek beslist dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Datum uitspraak: 15 februari 2023
21/2258 ONBEK
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft [X] hoger beroep ingesteld.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 30 juni 2021 is de gemachtigde van appellante er op gewezen dat een griffierecht van € 134,- is verschuldigd, en is meegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij brief van 8 juli 2021 heeft de gemachtigde van appellante een beroep op betalingsonmacht gedaan.
Bij brief van 28 juli 2021 is de gemachtigde van appellante gewezen op de criteria die gelden voor het aannemen van ‘betalingsonmacht’. De gemachtigde van appellante is een termijn van twee weken gegeven om door middel van het invullen en retourneren van het bij de brief gevoegde formulier te reageren op voornoemde brief. Daarbij is de gemachtigde van appellante erop gewezen dat het beroep op betalingsonmacht wordt afgewezen als het formulier niet op tijd is teruggestuurd, niet compleet is ingevuld en/of gegevens ontbreken en dat er geen gelegenheid is tot aanvulling van het formulier of de gegevens.
Het formulier is niet binnen de gestelde termijn door de Raad ontvangen.
Bij brief van 18 augustus 2021 heeft de Raad de gemachtigde van appellante meegedeeld dat zij niet (tijdig) heeft voldaan aan het verzoek om informatie en dat het beroep op betalingsonmacht wordt afgewezen. Daarbij is haar meegedeeld dat zij een nieuwe herinnering griffierecht zal krijgen en is haar verzocht het griffierecht binnen de in herinnering gestelde termijn te betalen. Verder is zij erop gewezen dat overschrijding van die termijn kan leiden tot een niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep.
Bij aangetekende brief van 19 augustus 2021 is de gemachtigde van appellante nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is meegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is er op gewezen dat er rekening mee moet worden gehouden dat het hoger beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden als het griffierecht niet tijdig wordt betaald.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest.
Verder is onduidelijk gebleven tegen welke uitspraak het hoger beroep is gericht.
Bij het ingediende beroepschrift is namelijk geen aangevallen uitspraak overgelegd.
Bij brief van 28 juli 2022 is de gemachtigde van appellante in de gelegenheid gesteld om alsnog kenbaar te maken tegen welke uitspraak het hoger beroep is gericht. Daarbij is er op gewezen dat als hierover geen duidelijkheid ontstaat, de gemachtigde van appellante er rekening mee moet houden dat het hoger beroep nietontvankelijk wordt verklaard.
De Raad heeft binnen de gestelde termijn geen uitspraak mogen ontvangen.
Bij brief van 9 september 2022 is de gemachtigde van appellante nogmaals in de gelegenheid gesteld om de aangevallen uitspraak in te zenden. Daarbij is een termijn van vier weken gesteld. De gemachtigde van appellante heeft deze termijn ongebruikt voorbij laten gaan.
Hierdoor is niet duidelijk geworden tegen welke uitspraak het hoger beroep zich richt. Ook het beroepschrift geeft hierover geen duidelijkheid. Dit, terwijl ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb is vereist dat het beroepschrift ten minste een beschrijving van het besluit waartegen het rechtsmiddel is ingesteld bevat. Deze bepaling is, gezien artikel 6:24, eerste lid, van de Awb, in hoger beroep van overeenkomstige toepassing. Zoals is geoordeeld in de uitspraak van 7 oktober 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AR3821, betekent deze bepaling dat, wil een hoger beroep binnen de beroepstermijn zijn ingesteld, vóór het verstrijken van de termijn duidelijk moet zijn tegen welke uitspraak het beroep zich richt. Die duidelijkheid is hier niet gegeven.
Niet is gebleken van redenen bij appellante die hiervoor een verontschuldiging vormen.
Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van M.C.G. van Dijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2023.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) M.C.G. van Dijk
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.