ECLI:NL:CRVB:2023:303

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
17 februari 2023
Zaaknummer
22/1096 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over overschrijding bezwaartermijn en misleiding door Uwv in WAO-zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, woonachtig in Turkije, ontving een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft de WAO-uitkering van de appellant stopgezet per 1 juli 2015, omdat hij niet reageerde op verzoeken om een levensbewijs. Na het indienen van een levensbewijs in april 2020, heeft het Uwv de uitkering vanaf 1 juli 2020 weer uitbetaald. Echter, het bezwaar van de appellant tegen het besluit van 23 september 2020, waarin de uitkering werd hersteld, werd door het Uwv niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. De rechtbank heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van de appellant, dat hij misleid is door het Uwv omdat hem geadviseerd zou zijn om een herzieningsverzoek in te dienen in plaats van bezwaar te maken, niet gevolgd. De Raad oordeelt dat de appellant niet tijdig bezwaar heeft gemaakt en dat de redenen voor de overschrijding van de bezwaartermijn niet verschoonbaar zijn. De Raad verwijst naar de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat er geen bewijs is dat het Uwv de appellant heeft misleid. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

22.1096 WAO

Datum uitspraak: 16 februari 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 februari 2022, 21/3947 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Turkije) (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.H. Jansen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2023. Namens appellant is verschenen mr. M.I. Bal. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.M.C. Beijen.

OVERWEGINGEN

1. Appellant woont in Turkije en ontving een uitkering op grond van Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Het Uwv heeft appellants WAO-uitkering met ingang van 1 juli 2015 stopgezet, omdat appellant niet heeft gereageerd op verzoeken om een levensbewijs toe te sturen. Op 9 april 2020 heeft appellant het formulier ‘Verklaring van in leven zijn’ ingevuld en ondertekend verzonden aan het Uwv. Bij besluit van 23 september 2020 heeft het Uwv de WAO-uitkering vanaf 1 juli 2020 weer uitbetaald. Op 29 maart 2021 is namens appellant bezwaar gemaakt tegen het besluit van 23 september 2020. Bij besluit van 22 juni 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat is ingediend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken is. De termijn gaat lopen de dag nadat het besluit bekend is gemaakt. Een bezwaarschrift is tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen, of wanneer het bezwaarschrift voor het einde van de termijn op de post is gedaan. Het bezwaarschrift moet in dat geval niet later dan een week na afloop van de termijn zijn ontvangen. Wanneer een bezwaarschrift niet binnen de termijn wordt ingediend, wordt het niet-ontvankelijk verklaard. Dit is alleen anders als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is. De rechtbank heeft vastgesteld dat het primaire besluit is gedateerd op 23 september 2020 en alleen aan appellant is verzonden. Vaststaat dat de gemachtigde van appellant pas in december 2020 kennis heeft genomen van het besluit zodat de termijn om bezwaar te maken pas op dat moment is gaan lopen. De vraag is vervolgens of de gemachtigde van appellant binnen zes weken na december 2020 een bezwaarschrift heeft ingediend. De rechtbank laat in het midden op welke dag de bezwaartermijn precies is aangevangen. Bij bekendmaking op eind december 2020 zou het einde van de bezwaartermijn half februari 2021 zijn. Het bezwaarschrift is op 29 maart 2021 ingediend en daarmee te laat. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van een verschoonbare reden voor de overschrijding van de bezwaartermijn. Dat de gemachtigde van appellant en haar echtgenoot in de periode van december 2020 en januari 2021 ziek waren, is geen reden om het te laat indienen van het bezwaarschrift verschoonbaar te achten. Ook dat de gemachtigde meerdere malen telefonisch heeft gesproken met het Uwv waarbij in eerste instantie geadviseerd werd om een herzieningsverzoek in te dienen, maakt dit niet anders. In het primaire besluit is immers vermeld dat indien appellant het niet eens is met de beslissing, hij binnen zes weken bezwaar kan maken. De rechtbank is verder van oordeel dat het Uwv de brief van 22 januari 2021 terecht niet als bezwaarschrift heeft aangemerkt. In de brief van 22 januari 2021 is gevraagd om appellant over de voorafgaande vijf jaar een uitkering toe te kennen en is zijn situatie in deze periode uitgelegd. In de brief is het primaire besluit niet genoemd en is ook niet naar de inhoud ervan verwezen. De rechtbank is daarom van oordeel dat het Uwv hieruit niet heeft hoeven opmaken dat appellant het niet eens was met het primaire besluit.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij is misleid door het Uwv omdat het Uwv hem heeft geadviseerd een herzieningsverzoek in te dienen en niet om bezwaar te maken. Appellant heeft verzocht om telefoonnotities, maar deze zijn door het Uwv niet aangeleverd. Appellant meent dat deze notities van belang zijn om tot een zorgvuldige beoordeling te kunnen komen. Appellant heeft al in beroep gesteld dat het herzieningsverzoek van januari 2021 opgemerkt zou moeten worden als bezwaar tegen de beschikking van 23 september 2020, die pas in december 2020 is bekendgemaakt. Hiermee dient te worden geconcludeerd dat het bezwaar tijdig is ingediend. Het Uwv had derhalve het bezwaar van appellant inhoudelijk moeten beoordelen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Het Uwv heeft een uitdraai van de contacten die er zijn geweest tussen gemachtigde/familie van appellant en het Uwv in de jaren 2020 en 2021 overgelegd. Uit de notities van die gesprekken kan niet worden afgeleid dat gemachtigde/familieleden zijn misleid en dat hen geadviseerd is een verzoek om herziening in te dienen in plaats van bezwaar te maken. Al op 15 december 2020 is, in antwoord op de vraag van appellant of hij nog kon rekenen op betaling van de WAO-uitkering over de jaren 2015 tot 2020, geadviseerd om bezwaar te maken tegen het niet uitbetalen van de uitkering over die periode. Ook op 9 maart 2021 is gezegd dat er bezwaar gemaakt kan worden over het niet uitbetalen van de uitkering in de periode voor 2020. Uit geen van de telefoonnotities blijkt dat appellant is geadviseerd een herzieningsverzoek in te dienen in plaats van bezwaar te maken. Nu in de beslissing van 23 september 2020 staat vermeld hoe er bezwaar kan worden gemaakt en dit telefonisch op 15 december 2020 nogmaals is uitgelegd, had appellant of zijn gemachtigde/familie tijdig bezwaar kunnen maken, ook als uitgegaan wordt van ontvangst van het besluit in december 2020.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.1.
Tussen partijen is niet in geding dat de bezwaartermijn is overschreden. De vraag die voorligt is of er reden is de overschrijding verschoonbaar te achten. Met de rechtbank overweegt de Raad dat de redenen die appellant heeft genoemd, niet leiden tot het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. De Raad verwijst naar de overwegingen zoals weergegeven in de aangevallen uitspraak en neemt deze over.
4.2.2.
Hieraan wordt toegevoegd dat appellant niet wordt gevolgd in zijn stelling dat het Uwv hem heeft misleid door te adviseren om een herzieningsverzoek in te dienen. In de door het Uwv overgelegde stukken zijn geen aanwijzingen te vinden voor dat standpunt. Weliswaar is namens het Uwv blijkens de telefoonnotitie van 17 mei 2021 gezegd dat appellant een verzoek om herziening kan indienen, maar dat is geadviseerd nadat de termijn om bezwaar te maken al was verstreken. Uit de telefoonnotities of uit enig ander stuk blijkt niet dat er sprake is van misleiding door het Uwv.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak
moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van C.G. van Straalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2023.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) C.G. van Straalen